Trauma en stress gerelateerde stoornissen Flashcards

1
Q

Stressor

A

Een gebeurtenis die iets vereist en stress kan veroorzaken wanneer dit gezien wordt als dreigend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Stress response

A

De reactie van de persoon op de stressor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Uitzonderlijke stress en trauma

A

Kunnen een centrale rol spelen bij een aantal pscyhologische stoornissen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Stress en psychologische stoornissen

A
  • acute stress disorder
  • Posttraumatische stress disorder (PTSD)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Stress en fysieke stoornissen

A

DSM-5 classificeert deze als ‘psychologische factoren die een invloed uitoefenen op medische aandoeningen’

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Autonome zenuwstelsel

A

Uitgebreid netwerk van zenuwen die het centrale zenuwstelsel connecteren met alle andere organen in het lichaam
- Fight-or-flight
- Rest-and-digest

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Endocriene systeem

A

Een netwerk van klieren doorheen het lichaam die hormonen vrijlaten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Twee routes in het autonome zenuwstelsel

A
  • sympatische zenuwstelsel
  • hypothalamic-pituitary-adrenal (HPA) pathway
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Acute stress stoornis

A

Symptomen beginnen binnen 4 weken na het event en verdwijen weer binnen een maand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Posttraumatische stress stoornis (PTSS)

A

Symptomen beginnen kort na het event of maanden of zelf jaren erna

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Verschil tussen acute stress en PTSS

A
  • 80% van acute stress ontwikkelen PTSS
  • onset tijd bij PTSS is direct
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Checklist
- acute stress en PTSS

A
  • een persoon wordt blootgesteld aan een traumatische gebeurtenis
  • een persoon ervaart ten minsten een van de volgende herbelevingssymptomen: zie andere flashcard
  • de persoon vermijdt voortdurend trauma gerelateerde stimuli
  • de persoon ervaart negatieve veranderingen in trama gerelateerde cognities en stemmingen, zoals het niet kunnen onthouden van belangrijke kenmerken van de gebeurtenissen of het ervaren van herhaalde negatieve emoties
  • de persoon vertoont opvallende veranderingen in opwinding, reactiviteit, zoals overmatige alertheid, extreme schrikreacties of slaapstoornissen
  • de persoon ervaart aanzienlijk leed of beperkingen, met symptomen die langer dan een maand aanhouden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Herbelevingssymptomen
- acute stress en PTSS

A
  • herhaalde, ongecontroleerde en verontrustende herinneringen
  • herhaalde en verontrustende trauma gerelateerde dromen
  • dissociatieve ervaringen zoals flashbacks
  • uitgesproken fysieke reacties wanneer aan de gebeurtenissen wordt herinnerd
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Triggers voor acute stress en PTSS

A
  • oorlog
  • rampen en ongevallen
  • misbruik
  • terrorisme
  • martelingen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Biologische factoren PTSS

A
  • stressroute van de hersenen en het lichaam
  • stressgebieden in de hersenen
  • erfelijke aanleg
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Kindertijd bij PTSS

A
  • chronische verwaarlozing of misbruik
  • armoede
  • scheiding van ouders of echtscheiding
  • catastrofie
  • familieleden met psychische stoornissen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Persoonlijkheidsstijlen bij PTSS

A

Bestaande hoge angst en negatief wereldbeeld versus veerkracht en positieve attitudes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Sociale ondersteuning bij PTSS

A

Zwakke gezins- en sociale ondersteuningssystemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Ernst en aar dvan het trauma bij PTSS

A
  • ernstig of langdurige trauma
  • meer directe blootstelling aan trauma
  • opzettelijk toegebrachte trauma
  • verminking, ernstig lichamelijk letsel of aanranding
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Ontwikkelingspsychotpathologie bij PTSS

A
  • timing van stressor en trauma’s gedurende het ontwikkelingsverloop
  • overgeërfde of verworven biologische aanleg voor overreactiviteit in stressroutes tussen de hersenen en het lichaam en disfunctie in het hersenstresscircuit
  • principes van equifinaliteit en multifinaliteit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Behandeling voor acute stress en PTSS

A

Ongeveer de helft van de gevallen met PTSS verbetert binnen 9 maanden
Doelen:
- maak een einde aan aanhoudende stressreacties
- krijg perspectief op pijnlijke ervaringen
- keer terug naa constructief leren

22
Q

PTSS behandeling oorlogsveteranen

A
  • antidepressiva
  • cognitieve-gedragstherpaie
  • koppel of familie therapie
  • groep therapie
  • combinatie van bovenstaande technieken en therapieën
23
Q

Exposure gebaseerde behandeling voor PTSS

A
  • vroegere behandeling: in vivo exposure meer effectief dan covert exposure
  • vandaag: Virtual Reality exposure is nu standaard voor de behandeling
24
Q

Psychologische debriefing bij PTSS

A
  • crisis interventie waarin slachtoffers van trauma’s binnen enkele dagen na het kritieke incident uitgebreid praten over hun gevoelens en reacties
  • niet ondersteund in onderzoek
25
Q

Dissociatieve stoornissen

A
  • groep aandoeningen veroorzaakt door traumatische gebeurtenissen
  • wanneer dergelijke veranderingen in het geheugen geen duidelijke fysieke oorzaak hebben, worden ze ‘dissociatieve’ stoornissen genoemd
26
Q

Vormen van dissociatieve stoornissen

A
  • dissociatieve amnesie (dissociatieve fugue)
  • dissociatieve identiteitsstoornis (meervoudige persoonlijkheidsstoornis)
27
Q

Dissociatieve amnesie

A

Onvermogen om belangrijke informatie over iemands leven te herinneren, meestal van verontrustende aard
- geheugenverlies veel uitgebreider dan normaal vergeten en wordt niet veroorzaakt door fysieke factoren
- vaak wordt de amnesie-episode direct veroorzaakt door een specifieke verontrustende gebeurtenis

28
Q

Dissociatieve fugue

A

Compleet nieuwe identiteit en nieuw leven op nieuwe plek –> gebeurt niet bewust en hebben geen oude herinneringen meer
- mensen vergeten niet alleen hun persoonlijke identiteit en details uit hun verleden, maar vluchten ook naar een heel andere locatie
- kan kort of ernstiger zijn (jaren aanhouden)

29
Q

Checklist dissociatieve amnesie

A
  • de persoon kan zich geen belangrijke levensgerelateerde informatie herinneren, meestal traumatische of stressvolle informatie. Het geheugenprobleem is meer dan simpelweg vergeten
  • leidt tot aanzienlijk leed of bijzondere waardevermindering
  • symptomen worden niet veroorzaakt door een stof of edische aandoening
30
Q

Checklist dissociatieve identiteitsstoornis

A
  • de persoon ervaart een verstoring van zijn of haar identiteit, zoals weerspiegeld door ten minste twee afzonderlijke persoonlijkheidsstaten of ervaringen met ‘bezeten zijn’
  • persoon ervaart herhaaldelijke geheugenlacunes met betrekking tot dagelijkse gebeurtenissen, belangrijke persoonlijke informatie of traumatische gebeurtenissen, die verder gaan dan het gewone vergeten
  • leidt tot aanzienlijk leed of bijzondere waardevermindering
  • symptomen worden niet veroorzaakt door een stof of medische aandoening
31
Q

Gelokaliseerde dissociatieve amnesie

A

Meest voorkomende type; verlies van alle herinneringen aan gebeurtenissen die binnen een beperkte periode hebben plaatsgevonden

32
Q

Selectieve dissociatieve amnesie

A

Geheugenverlies voor sommige, maar niet alle, gebeurtenissen die binnen een bepaalde periode plaatsvinden

33
Q

Gegeneraliseerde dissociatieve amnesie

A

Geheugenverlies beginnend met een gebeurtenis, maar zich uitstrekkend in de tijd; kan het identiteitsgevoel verliezen; herkent misschien familie en vrienden niet

34
Q

Continue dissociatieve amnesie

A

Vergeten gaat door in de toekomst; vrij zeldzaam in gevallen van dissociatief geheugenverlies

35
Q

Dissociatieve identiteitsstoornis

A
  • er ontstaan twee of meer verschillende persoonlijkheden (subpersoonlijkheden)
  • elk heeft een unieke reeks herinneringen, gedragingen, gedachten en emoties (persoon kan hier wel of niet bewust van zijn)
  • een plotselinge beweging van de ene subpersoon naar de andere (switchen) wordt meestal veroorzaakt door stress
  • bij vrouwen werd drie keer vaker de diagnose gesteld dan bij mannen
36
Q

Verhouding tussen persoonlijkheden
- dissociatieve identiteitsstoornis

A
  • mutually amnesic/mutually cognizant/one-way amnesic
  • het gemiddelde aantal subpersoonlijkheden wordt geschat op 15 voor vrouwen en 8 voor mannen; verschijnen vaak in groepen van 2 of 3
  • subpersoonlijkheden vertonen vaak dramatisch verschillende kenmerken
37
Q

Mutually amnesic

A

Wederzijds geheugenverlies tussen de relatie
–> subpersonen weten niet van elkaars bestaan af

38
Q

Mutually cognizant

A

Wederzijds bekende geheugen
–> subpersonen weten wel van elkaars bestaan af

39
Q

One-way amnesic

A

Eenrichtingsrelaties met geheugenverlies
–> sommige subpersonen weten wel van het bestaan van anderen, maar andere subpersonen niet

40
Q

prevalentie dissociatieve identiteitsstoornis

A
  • traditioneel werd aangenomen dat DIS zeldzaam is
  • het aantal mensen bij wie de aandoening is vastgesteld, is toegenomen
  • hoewel de aandoening nog steeds ongebruikelijk is, zijn duizende gevallen alleen in de VS en Canada gedocumenteerd
  • ondanks veranderingen blijven veel clinici de legitimiteit van deze categorie in twijfel trekken
41
Q

PsychWatch: eigenaardigheid van geheugen

A
  • verstrooidheid
  • Déjà vu
  • jamais vu = situatie/omgeving die je kent, waarbij je het gevoel hebt dat je het niet kent
  • tip-of-the-tong fenomeen
  • eidetische afbeeldingen = fotografisch geheugen
  • geheugen onder narcose
  • geheugen voor muziek
  • visueel geheugen
42
Q

Verscheideheid aan theorieën voorgestel
- verklaring DIS

A
  • oudere verklaringen hebben niet veel onderzoek gekregen
  • nieuwere standpunten, die cognitieve, gedrags- en biologische principes combineren, hebben de interesse van klinische wetenschap gewekt
43
Q

Psychodynamisch perspectief
- verklaring DIS

A
  • dissociatieve stoornissen worden veroorzaakt door onderdrukking
  • mensen bestrijden angstgevoelens door onbewust te voorkomen dat pijnlijke herinneringen, gedachten of impulsen het bewustzijn bereiken
  • dissociatief geheugenverlies en fugues zijn afzonderlijke episodes van massale onderdrukking
  • DIS is het resultaat van een leven van buitensporige onderdrukking, ingegeven door zeer traumatische gebeurtenissen in de kindertijd
  • de meeste steun voor dit model is ontleend aan casuïstiek, die medogenloze ervaringen uit de kindertijd rapporteren
  • toch ontwikkelt slechts een klein deel van de mishandelde kinderen aan deze aandoening
44
Q

Cognitief-gedragsperspectief
- verklaring DIS

A
  • dissociatie groeit uit normale geheugenprocessen en is een reactie die wordt geleerd door operante conditionering
  • Behavioristen vertrouwen grotendeels op cauïstiek om hun visie op dissociatieve stoornissen te ondersteunen
45
Q

State-dependent leren
- verklaring DIS

A
  • leren wordt geassocieerd met de omstandigheden waaronder het plaatsvond, zodat het het beste onder dezelfde omstandigheden kan worden onthouden
  • mensen die vatbaar zijn voor het ontwikkelen van dissociatieve stoornissen hebben verbanden tussen staat en geheugen die ongebruikelijk star en smal zijn
46
Q

zelf-hypnose
- verklaring DIS

A
  • parallel tussen hypnotisch geheugenverlies en dissociatiee stoornissen
  • krachtige suggesties om te vergeten
  • suggesties die in de praktijk worden gebracht door middel van sociale en cognitieve mechanismen
47
Q

Behandeling DIS

A
  • psychodynamische therapeuten
  • hypnotische therapie
  • medicamenteuze therapie
  • DIS is niet te herstellen zonder therapie
48
Q

Psychodynamische therapeuten DIS

A

begeleiding patiënten om hun onderbewustzijn te doorzoeken en vergeten ervaringen in hun bewustzijn te brengen

49
Q

Hypnotische therapie DIS

A

Patiënten worden gehypnotiseerd en begeleid om zich vergeten gebeurtenissen te herinneren

50
Q

Medicamenteuze therapie DIS

A

intraveneuze injecties van barbiraturen om patiënten te helpen verloren herinneringen terug te krijgen

51
Q

Depersonalisatie-derealisatie stoornis

A
  • DSM-5 categoriseert dit als een dissociatieve stoornis, maar niet als een die wordt gekenmerkt door de geheugenproblemen die worden aangetroffen in de andere dissociatieve stoornissen
  • centraal symptoom zijn aanhoudende en terugkerende episodes van depersonalisatie en/of derealisatie
  • eigenschappen: gevoel van onthechting, zelf van buitenaf zien en gevoel dat mensen/objecten onwerkelijk/afstandelijk zijn
  • voorbijgaande depersonalisatie- en derealisatie-ervaringen komen relatief vaak voor, terwijl depersonalisatie-derealisatiestoornis dat niet is