Angststoornissen Flashcards

1
Q

Angst

A

De fysiologische en emotionele reactie van het centrale zenuwstelsel op een serieuze dreiging voor de gezondheid van het organisme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Angstigheid

A

De fysiologische en emotionele reactie van het centrale zenustelsel op een vaag gevoel van dreiging voor de gezondheid van het organisme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Gegeneraliseerde angststoornis

A

Een stoornis gekenmerkt door persistente en utigesproken gevoelens van angstigheid en zorgen over verschillende activteiten en situaties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Gegeneraliseerde angststoornis
- checklist

A
  • > 6 maanden last van onevenredige, oncontroleerbare en voortdurende angst en zorgen voor verschillende zaken
  • volgende sympomen (3): gespanneheid, vermoeidheid, concentratieproblemen, geïrriteerdheid, spierspanning en slaapproblemen
  • significante subjectieve last of interferentie met dagelijkse leven
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Gegeneraliseerde angststoornis
- sociaal-cultureel persepctief

A
  • GAS ontwikkeld zich vaker bij mensen die zich bevinden in gevaarlijke sociale omstandigheden
  • verschillende vormen van sociale stress: armoede, discriminatie, onveiligheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Seperatie angst

A
  • vaakst voorkomende stoornis bij kinderen
  • in DSM-5 ook voor volwassenen
  • categorisatie als stoornis is controversieel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Gegeneraliseerde angststoornis
- Psychodynamisch perspectief

A
  • volgens Freud ervaren alle kinderen angs
  • realistische angst, neurotische angst en morele angst
  • sommige kinderen ervaren hogere levels van angst en/of hun defensie mechanismen zijn inadequaat
  • psychodynamische therapieën: vrije associatie en therapeut interpretatie van transfer, resistentie en dromen
  • specifieke behandelingen voor GAS: freudianen focussen midner op angst en meer op de controle van de ID
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Realistische angst

A

Personen zijn effectief in gevaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Neurotische angst

A

Wanneer personen niet hun ID impulsen kunnen uiten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Morele angst

A

Wanneer ze gestraft worden bij het uiten van hun ID impulsen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Gegeneraliseerde angststoornis
- humanistisch perspectief

A
  • GAS ontstaat wanneer mensen neit eerlijk en zelf-accepterend naar zichzelf toe zijn
    verklaring van Carl Rogers: ontbreken van onconditionele positieve waardering tijdens de kindertijd zorgt voor ‘conditions of worth’, bedreigende zelfbeoordelingen kunnen angst veroorzaken de ontwikkeling van GAS faciliteren
  • client-centered aanpak wordt gebruikt om onconditionele positieve waardering te uiten naar cliënten en empathie te tonen
    ondanks positieve case studies hebben gecontroleerde studies weinig evidentie gevonden voor deze aanpak
  • niet veel bewijs gevonden voor de verklaring van Rogers voor GAS en andere vormen van abnormaal gedrag
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Gegeneraliseerde angststoornis
- Cognitief-gedrags perspectief

A
  • problematische gedragingen en dysfunctionele denkpatronen veroorzaken psychologische stoornissen
  • behandeling focust zich op het veranderen van gedragingen en cognities
  • vroege benaderin: maladaptieve of irrationele assumpties en stille assumpties
  • recente verklaringen: metacognitie/metazorgen, intolerantie van onzekerheid en vermijding
  • veranderen van maladapteive assumpties: Ellis’ rational-emotive therapy (RET)
  • tegen gaan van zorgen: mindfulness en acceptance/commitment terapieën
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Gegeneraliseerde angststoornis
- biologisch perspectief

A
  • Gas wordt voornamelijk veroorzaakt door biologische factoren
  • angstreacties zijn gerelateerd aan bepaalde hersengebieden
  • GAS resulteert uit hyperactieve angst circuits: GABA belangrijk
  • Verschillende betrokken hersenstructuren: Prefrontale cortex, Anterieur cingulate cortex, Insula en Amygdale
  • Bed nucleus of stria terminals (BNST) speelt mogelijk een belangrijkere rol dan andere structuren
    behandeling en medicatie: barbituraten (1950-55), benzodiapines (1955), antidepressiva en antipsychotica medicatie (nu)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Fobieën

A
  • angst: normale en vaak voorkomende emotie
  • verschil tussen fobie en angst: intensere en persistentere angst, sterkere wens om het gevreesde object of situatie te mijden en zorgt voor stress dat interfereert met normaal functioneren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Fobieën
- oorzaak

A
  • evidentie ondersteunt gedragsverklaringen: cognitieve gedragsteorie en gedrags-evolutionaire verklaringen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Fobieën
- cognitief gedrags perspectief

A
  • hoe worden angsten aangeleerd?: klassieke conditionering en modelering (nadoen)
  • angstreacties zijn niet altijd geconditioneerd: fobieën kunnen veroorzaakt worden door conditionering, maar worden neit in de regel veroorzaakt door conditonering of modelering
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Fobieën
- gedrags-evolutionair perspectief

A
  • sommige fobieën komen veel vaker voor dan andeeren
  • soort-specifieke biologische voorbereidheid om bepaalde angsten te ontwikkelen: preparedness
  • verklaart waarom sommige fobieën veel vaker voorkomen
  • behandeling voor specifieke fobieën: direct contact met het gevreesde object/situatie (exposure therapie)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Preparedness

A

Soort-specifieke biologische voorbereidheid om bepaalde angsten te ontwikkelen

19
Q

Exposure therapie

A

Direct contact met het gevreesde object of situatie is de sleutel tot succes bij alle vormen
- systematisch desensitiseren
- flooding
- modeling

20
Q

Specifieke fobieën

A
  • jaarlijks heeft ongeveer 10% van de bevolking hier last van
  • 14% krijgt hier last van in de loop van het leven
  • vaker bij vrouwen dan mannen 2:1
  • 32% zoekt hulp
21
Q

Specifieke fobieën
- checklist

A
  • uitgesporken, voortdurende en disproportionele angst voor een bepaald object of situatie; typisch voor langer dan 6 maanden
  • confrontatie met het object zorgt voor onmiddelijke angst
  • vermijding van de gevreesde situatie
  • significante last of interferentie met het dagelijks leven
22
Q

Agorafobie

A
  • jaarlijks heeft ongeveer 1.7% van de beolking hier last van
  • 2.6% krijgt hier in de loop van het leven last van
  • gender verschillen: meer vrouwen dan mannen
  • 46% zoekt hulp
23
Q

Agorafobie
- checklist

A
  • uitgesproken, disproportionele of herhaalde angst in tenminste twee afgebakende situaties
  • vermijding van de agorafobische situaties
  • symptomen blijven meestal > 6 maanden
  • significante last of interferentie met het dagelijkse leven
24
Q

Agorafobie
- behandeling

A
  • oudere aanpakken zijn minder succesvol
  • nieuwere therapieën: support groepen en zelf-hulp programma’s
  • succesvol voor ongeveer 70% van de patiënten
  • terugval kan voorkomen, zeker wanneer de patiënt ook last heeft van paniek stoornis
25
Q

Sociale angststoornis

A
  • jaarlijks heeft ongeveer 8% van de bevolking
  • 13% krijgt heir last van in de loop van het leven
  • begint vaak in de late kindertijd of late adolescentie en begin volwassenen
  • 40% zoekt hulp
26
Q

Sociale angststoornis
- checklist

A
  • uitgesproken, disproportionele en herhaalde angst over sociale situaties waarbij de patiënt zou kunnen blootgesteld worden aan het oordeel van anderen; meestal > 6 maanden of langer last
  • angst om negatief geëvalueerd te worden of om anderen te beledigen
    blootstelling aan de sociale situatie zorgt bijna altijd voor angstigheid
  • vermijding van de gevreesde situatie
  • significante last of interferentie met het dagelijkse leven
27
Q

Sociale angststoornis
- cognitief-gedrags perspectief

A
  • meest belangrijke verklaring voor deze stoornis; focus op cognitieve en gedragsfactoren
  • Oorzaak: aantal van dysfunctionele overtuigingen en verwachtingen over sociale interacties
  • anticipatie van sociale afwijzingen en vrees voor sociale situaties
  • vermijding- en veiligheids-gedragingen om afwijzingen en sociale situaties te vermijden
28
Q

Sociale angststoornis
- behandelingen

A
  • voornamelijk sociale angst: aanpakken met exposure therapie
  • cognitieve gedragstherpapei: exposure en veranderen van cognities via gesprek/discussie
  • beperkte sociale skills: sociale skills en assertiviteitstraining
29
Q

Paniekstoornis

A
  • plotse korte aanvallen van paniek die plaatsvinden binnen enkele minuten en daarna weer verdwijnen
  • ten minste 4 van de volgende symptomen: hartkloppingen, tintelingen in de handen en voeten, ademnood, zweten, hitte en koude aanvallen, beven, pijn op de borst, gevoel van stikken, flauwte, duizeligheid en derealisatie
  • jaarlijks ongeveer 3.1% van de bevolking
    >5% zoekt hulp
  • begint in de late adolescentie of begin volwassenheid
  • kan samengaan met agorafobie
30
Q

Paniekstoornis
- checklist

A
  • verschillende onverwachte paniekaanvallen
  • een of meerdere aanvallen worden gevolgd door een of beide van de volgende symptomen: minstens een maand van aanhoudende zorgen over toekomstige aanvallen of minstens een maand van dysfunctionele gedragsveranderingen die verband houden met toekomstife aanvallen
31
Q

Paniekstoornis
- biologisch perspectief

A
  • initiële theorie: paniekaanvallen worden veroorzaakt door abnormale activiteit van norepinefrine in locus coeruleus
  • meer recente inzichten: andere hersengebieden en de amygdala vormen ook deel van het probleem en mogelijk deels overerfbare abnormaliteiten in deze hersengebieden
  • wordt veroorzaakt door hyperactief paniek circuit: amygdala, hippocampus, ventromediale nucleus of hypothalamus, centrale grijze stof en locus coeruleus
32
Q

Paniekstoonis
- medicatie

A
  • verschillende antidepressiva leiden tot verbetering bij meer dan 2/3e van de patiënten
  • hebben invloed op norepinefrine receptoren in het paniek-hersencircuit
  • aanhoudende verbetering vereisen het inneme van de medicatie
    sommige bezodiazepines helpen ook (xanax)
33
Q

Paniekstoornis
- cognitief-gedrags perspectief

A
  • biologische factoren zijn enkel een deel van de oorzaak van paniekaanvallen
  • lichamelijke sensaties worden mis geinterpreteerd als tekenen van ernstige ziekten en worden gecontroleerd door vermijdings- en veiligheidsgedragingen
  • anxiety sensitivity
34
Q

Anxiety sensitivity

A

de neiging om te focussen op lichaamssensaties en deze mis te in interpreteren

35
Q

Paniekstoornis
- Biologische challange test

A

een procedure om paniekaanvallen uit te lokken en paniekstoornis te evalueren/behandelen

36
Q

Paniekstoornis
- cognitieve therapie

A
  • probeert om patiënten hun misinterpretaties van lichaamssensaties te corrigeren
  • educatoe over wat een paniek aanval is
  • aanleren van manieren om lichaamssensaties beter te interpreteren
  • skills aanleren om om te gaan emt angst, oa gebruik van biologische challenge test
37
Q

Obsessies

A

Persistente gedachten, ideeën, neigingen of beelden die onvrijwillig opduiken in het bewustzijn
- eigenschappen: gedachten die extern en intrusief aanvoelen en pgingen om hen te negeren of tegen te gaan lokken angst uit
- veel voorkomende thema’s: besmetting, angressie en geweld, ordelijkheid, religie en seksualiteit

38
Q

Compulsies

A

Repetitieve en rigide gedragingen of mentale gedachten waarvan mensen voelen dat ze deze moeten uitvoeren om hun angst te vermijden of reduceren
- eigenschappen: verschillende vormen van vrijwillige gedragingen of mentale gedachten, voelt verplicht/onontkoombaar, de meeste menen beseffen dat hun gedragingen onredelijk zijn, compulsies uitvoeren verminderd angst voor een korte tijd en gedragingen worden vaak rituelen
- thema’s: schoonmaken, checken, orde en balans, aanrakingen, verbalisaties en/of tellen

39
Q

Obsessief-compulsieve stoornis

A
  • obsessies en compulsies
  • gerelateerd aan de andere angststoornissen in eigenschappen, oorzaken en therapie responsiviteit
  • komt bij 1-2% van de wereldbevolking voor
  • begint in de kindertijd of jonge volwassenheid; kan fluctueren in intensiteit
  • komt even vaak voor bij mannen als bij vrouwen
  • 40% zoekt hulp
40
Q

Obsessief-compulsieve stoornis
- checklist

A
  • last hebben van obsessies, compulsies of beide
  • deze obsessies of compulsies nemen aanzienlijk veel tijd in beslag
  • significante last of interferentie met het dagelijkse leven
41
Q

Obsessief-compulsieve stoornis
- psychodynamisch perspectief

A
  • Theorie: gevecht tussen eht ID en EGO verdedigingsmechanismen verminderen angst via gedragingen en acties. Freus: OCS is fixatie in de anale fase van de ontwikkeling
  • behandleing: klassieke technieken –> vrije associatie en interpretaties door therapeut; weinig onderzoek ondersteuning
  • korte termijn psychodynamische behandelingen zijn meer direct en actie-georiënteerd
42
Q

Obsessief-compulsieve stoornis
- cognitief-gedragstherapie

A
  • stoornis ontstaat ui de normale menselijke eigenschappen om ongewilde en onaangename gedachtes te hebben
  • om negatieve gevolgen te voorkomen probere patiënten hun gedachtes te neutraliseren met gedragingen
  • focus op cognitie processen die bijdragen aan eht ontstaan en onderhouden van obsessieve gedachten en compulsieve behandelingen
  • gebruik van exposure en repsonse prevention oefeningen (ERP)
  • ERP: modeling, 50-70% verbeterd met ERP
43
Q

Obsessief-compulsieve stoornis
- biologisch perspectief

A
  • vroeg onderzoek: familie-histotie en tweelingstudies
  • recent onderzoek: abnormale serotonine activiteit, abnormale hersenstructuren en functioneren en cortico-stratio-thalamo-corticale circuit
44
Q

Obsessief-compulsieve stoornis
- behandeling

A
  • serotonine-gebaseerde antidepressiva: clomipramine en gelijkwaardige medicatie, verbetering bij 50-80% van de patiënten emt OCD en herval wanneer stoppen met medicatie
  • onderzoek siggereert dat combinatie met therpaieën het meest effectief is