To live Flashcards
1
Q
You live
A
Je leeft
2
Q
He lives
A
Hij leeft
3
Q
We live
A
Wij leven
4
Q
You all live
A
Jullie leven
5
Q
They live
A
Zij leven
6
Q
I live
A
Ik leef
You live
Je leeft
He lives
Hij leeft
We live
Wij leven
You all live
Jullie leven
They live
Zij leven
I live
Ik leef