Les 6 Flashcards
1
Q
Rather
A
Liever
Heb je liever wat anders?
2
Q
The bell rings
A
De bell gaat
3
Q
To become
A
Geworden
Ben je vandaag nou 21 geworden?
4
Q
Fellow student
A
Studiegenoot
5
Q
Classmate
A
Klasgenoot
6
Q
To get off the bus
A
Uitstappen
7
Q
Bus stop
A
Halte
8
Q
Dutch baby shower
A
De baby borrel
9
Q
Treat eaten at the baby borrel
A
Biscuit met muisjes
10
Q
Christmas
A
Kerstmis
11
Q
To stay
A
Blijven
Ik blijf vandaag thuis want ik voel me niet lekker
12
Q
Job
A
Baan
13
Q
Passed away
A
Overleden
14
Q
Get on a metro
A
Opstappen
U moet op lijn 5 stappen
15
Q
Yesterday
A
Gisteren