To Be Flashcards
1
Q
To be
A
Zijn
2
Q
Present
A
Ik ben
Jij /u bent
Hij is
Wij zijn
Jullie zijn
Zij zijn
3
Q
Past
A
Ik was
Jij / u was
Hij was
Wij waren
Jullie waren
Zij waren
Basic: Dutch > To Be > Flashcards
To be
Zijn
Present
Ik ben
Jij /u bent
Hij is
Wij zijn
Jullie zijn
Zij zijn
Past
Ik was
Jij / u was
Hij was
Wij waren
Jullie waren
Zij waren