Thema 3.3 (H4) Flashcards
Van welk type bias is er volgens de huidige opvattingen sprake bij angststoornissen?
Personen met angststoornissen lijken vooral last te hebben van een aandachtsbias. Zij lijken hun aandacht automatisch op dreigende stimuli te richten. Aangezien aandacht beperkt is, gaat deze selectieve aandacht ten koste van aandacht voor andere informatie die beschikbaar is in de omgeving. Deze versterkte aandacht voor bedreigende stimuli maakt het hen gemakkelijk om aan de veronderstelde bedreiging te ontsnappen en deze verder te vermijden. Het onderkennen van en het ontsnappen aan een bedreiging houdt de angst echter in stand, want op die manier kunnen mensen geen informatie verzamelen die de angstschema’s zouden kunnen wijzigen en kunnen mensen er dus niet achter komen of de bedreiging wel terecht is.
Van welk type bias is er sprake bij depressieve stoornissen?
Bij personen met depressieve stoornissen lijkt de vertekening niet te zitten in selectieve aandacht, maar juist in een bias in hun geheugenprocessen. Zij houden selectief vast aan globale, negatieve herinneringen en vormen daardoor sterke schema’s rondom thema’s als verlies en hopeloosheid. Zij doen geen poging om de activering van hun negatieve schema’s te vermijden. Daardoor is het voor hen lastig om zich los te maken van een negatief wereldbeeld, dat bepalend wordt voor alle manieren waarop zij nieuwe informatie verwerken.
Als je de verklaringen voor angst- en depressieve stoornissen overziet, bij wiens opvattingen sluiten die dan het beste aan: bij die van Ellis, of die van Beck, en waarom?
(bias)
De verklaringen voor angst en depressie passen beter bij de opvattingen van Beck, dan bij die van Ellis. Immers, ook Beck stelde dat verschillende vormen van psychopathologie ontstaan door de inhoud van specifieke cognitieve structuren. Beck spreekt in geval van angststoornissen bijvoorbeeld over specifieke ‘gevaar’-schema’s die worden gekenmerkt door een hoge verwachting van gevaar, gecombineerd met een lage verwachting van de eigen mogelijkheden om het gevaar het hoofd te bieden. Bij depressieve stoornis spreekt Beck over schema’s die draaien om lage eigenwaarde, schuld, onrechtvaardigheid en liefdeloosheid van de wereld, en over de hopeloosheid van de toekomst.
De opvattingen van Ellis passen minder goed bij de huidige benadering, omdat hij juist benadrukte dat aan alle vormen van pathologie eenzelfde verzameling universele irrationele opvattingen ten grondslag zou liggen.
Wat is het primaire doel van cognitieve therapie?
Het primaire doel van cognitieve therapie is om de persoon bewust te maken van de grotendeels automatische manieren van informatieselectie en interpretatie. Zodra deze bewustwording er is, kunnen vertekeningen in deze selectie en interpretatie blootgesteld worden aan kritische reflectie en toetsing aan de empirische werkelijkheid, zodat ze gecorrigeerd kunnen worden. Het uiteindelijke doel is blijvende veranderingen aan te brengen in de schema’s waar de persoon het eigen handelen op baseert.
In het boek worden drie factoren genoemd die hebben bijgedragen aan de integratie van cognitieve therapie en gedragstherapie. Welke factoren zijn dat?
De drie factoren die hebben bijgedragen aan de integratie van cognitieve therapie en gedragstherapie zijn:
- de klinische praktijk
- de theorievorming
- resultaten van effectonderzoek.
Wat zegt dit over mogelijkheden om de leertheoretische en de cognitieve benadering te integreren?
De cognitieve benadering van gedrag erkent dus dat veel van ons gedrag feitelijk bestaat uit onbewuste automatismen. Dat is ook het uitgangspunt van de leertheoretische benadering. Ook al werd de een in eerste instantie gepresenteerd als alternatief voor de ander, sluiten deze twee benaderingen elkaar dus zeker niet uit. In tegendeel, zij lijken vrij eenvoudig te integreren.
Het werk van Beck staat aan de basis van de cognitieve benadering van psychopathologie. Welke van onderstaande uitspraken over Becks opvattingen is niet juist?
A Beck introduceerde een diathese-stresstheorie over de biologische aspecten van het cognitieve functioneren.
B Beck formuleerde zijn theorie onder andere op basis van klinische observaties en analyse van de inhoud van dromen.
C Beck formuleerde hypothesen over specifieke cognitieve karakteristieken bij verschillende vormen van psychopathologie.
D Beck beschreef zijn theorie in termen van schema’s, wat een goede aansluiting bood bij de academische cognitieve psychologie.
A
Uit cognitief-psychologisch onderzoek naar bias-effecten bij psychiatrische patiënten komt naar voren dat de geheugenbias vooral kenmerkend is voor patiënten met een
A depressieve stoornis.
B paniekstoornis.
C specifieke fobie.
D psychische stoornis door somatische aandoening.
A
Welke van de onderstaande beweringen over Ellis, een van de grondleggers van de cognitieve therapie, is juist?
A Volgens Ellis vormen enkele universele irrationele ideeën de grondslag van alle soorten van neurotische problematiek.
B Ellis benadrukte de rol van ‘zelfspraak’ en attributies bij het blijven voortbestaan van psychische problemen.
C Ellis beschreef zijn theorie in termen van ‘schema’s’.
D Volgens Ellis leiden ‘disfunctionele’ opvattingen tot onnodig veel emotionele problemen.
A
Welke van de volgende beweringen over schema’s is niet juist?
A In schema’s is zowel talige als niet-talige kennis gerepresenteerd.
B Schema’s sturen de waarneming.
C Alleen geactiveerde schema’s kunnen de informatieverwerking beïnvloeden.
D Schema’s zijn constructen die in onderzoek direct observeerbaar zijn.
D
Iemand krijgt een artikel van een collega onder ogen. Tot zijn verbazing blijken de onderzoeksresultaten volledig in strijd te zijn met de theorie die hij zelf al jaren empirisch tracht te onderbouwen. Hij zoekt verklaringen voor de merkwaardige bevindingen van zijn collega en komt tot de conclusie dat het onderzoek slecht uitgevoerd is en dat zijn eigen theorie geldig blijft. Voor dergelijke processen, waarbij nieuwe informatie zodanig wordt vervormd dat iemand zijn bestaande theorie (of schema) kan handhaven, is er een term. Welke cognitief-psychologische term is dat?
A afweer
B accommodatie
C absorptie
D assimilatie
D
De neiging van mensen om zich bij het nemen van beslissingen telkens weer te baseren op argumenten, voorbeelden of ervaringen die al in hun bewustzijn aanwezig zijn, noemen we ook wel de
A
transformatieheuristiek.
B
confirmatieheuristiek
C beschikbaarheidsheuristiek.
D representativiteitsheuristiek.
C
Informatieverwerking
Processen die een rol spelen bij de verwerking, de opslag en de reproductie van kennis.
3 aspecten: 1. Waarneming, 2. Verwerking en 3. Geheugen.
Schema
De kennis waarover een persoon beschikt. Als het schema wordt geactiveerd, komt aanvullende informatie ter beschikking die in dat schema is vertegenwoordigt.
Wat zijn de drie niveaus van informatieverwerking?
- Selectie van informatie.
- Interpretatie van informatie.
- Beïnvloeding van herinneringen.