Thema 1 - Hart en Nier Flashcards

1
Q

Geef de algemene anatomie van het hart:

A

Vier kamers:
* linker artria ontvangt zuurstof rijk bloed van longen, pompt dit naar het linker ventrikel wat het door het lichaam pompt.
* Rechter artria ontvangt zuurstof arm bloed, gaat naar rechter ventrikel en pompt het naar de longen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Algemene anatomie van de bloedvaten:

A
  • arteriën vervoeren zuurstof rijk bloed naar weefsel. Splits in arteriolen
  • capillairen: kleine bloedvaten die door weefsels stromen
  • Venen: zuurstof arm bloed terug naar hart
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Waaruit bestaat de harcyclus?

A
  • diastole: Hart ontspant en vult met bloed
  • Systole: ventrikels trekken samen, pompt bloed rond
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is cardiac output (CO)?

A

CO = HR (Hearthrate per minuut) x SV (slagvolume)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is preload, afterload, en inotropie?

A
  • Preload: Volume bloed in ventrikels op het einde van de diastole
  • Afterload: Weerstand die hart moet overwinnen om bloed te pompen. bepaald door TPR.
  • inotropie: contractie kracht van hart. Beinvloed door bv calciumconcentratie, sympatische stimulatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is Totale Perifere Weerstand (TPR)?

A

Totale weerstand die het bloed ondervind bij stroming.
Verandert door vasodialatie/vasoconstrictie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoe beinvloed je Gemiddelde arterïele bloeddruk (MAP)?

A
  • Verandering in Cardiac output (CO)
  • Verandering in Totale Perifere Weerstand (TPR)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Geef een overzicht van de opbouw van de nier, en specifiek het nefron:

A

Opbouw van het nefron:
* Glomerulus: In kapsel van bouwman. Filtert het bloedplasma. Grote moleculen zoals bloedcellen en eiwitten worden tegengehouden
* Proximale tubulus: Meeste reabsorptie van Na, water, glucose en aminozuren (ong 65%).
* Lis van henle: Dalend deel laat alleen water door. Steigend alleen Na. creëert hoge osmotische waarde richting cortex.
* Distale tubules: Verdere reabsorptie van Na door Na/Cl- cotransporter
* Verzamelbuis: Eindregulatie van water en electrolytenreabsorptie door aldosteron en ADH

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hoe werkt Natrium reabsorptie in de nier?

A
  • Grootste deel wordt gereabsorbeert in proximale tubulus (65%)
  • Gevolgd door lis van henle via passieve osmotische druk (25%)
  • Distale tubules (10%)
  • Verzamelbuis via de Na/K ATPase. Deze wordt gestimuleert door aldosteron
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hoe werkt de kalium handeling in de nier?

A

Kalium wordt vooral gereguleerd in distile tubulus en de verzamelbuis. In verzamelbuis stimuleert aldosteron de excretie van kalium door aanmaak van Na/K ATPase kanalen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hoe werkt water reabsorptie in de nier?

A
  • Vooral door osmose
  • ADH(vasopressine) verhoogt opname in de verzamelbuis
  • aldosteron zorgt voor reabsorptie Na+, wat indirect ook voor water reabsorptie zorgt
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Geef een overzicht van het RAAS:

A
  1. Het juxtaglomerulaire apparraat (macula densa) detecteert lage bloeddruk via NaCl concentratie –> leid tot productie van renine
  2. angiotensinogeen van de lever wordt omgezet tot angiotensinogeen I door renine.
  3. ACE in de longen zet angiotensinogeen I om in angiotensinogeen II

De verhoogde concentratie van angiotensinogeen II zorgt voor:
* Vasoconstrictie
* Stimulatie afgifte aldesteron van adrenal cortex

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat doet ADH(vasopresine) en hoe wordt het gereguleerd?

A

Regulatie: Hypofyse detecteert hoge osmolariteit bloed –> productie ADH
Functie: Verhoogt water reabsorptie in verzamelbuis nier via aquaporine kanalen + vasoconstrictie in hoge concentraties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is eGFR?

A

effectieve Glumerulaire Filtratie Rate. kan gemeten worden door kreatine filtratie want kreatine wordt alleen hier verweidert en niet heropgenomen.
Beinvloed door:
* vasoconstrictie efferente vaten –> hogere eGFR
* Vasoconstrictie afferente vaten –> lagere eGFR
* prostaglandines: vasodialatie van afferente vaten –> lagere eGFR

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat bepaald de bloeddruk(BP)?

A

BP = CO x TPR

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is de rol van het autonome zenuwstelsel op de bloeddruk?

A

Gereguleerd via NA en adrenaline
Receptoren:
* a1-receptoren: vasoconstrictie bloedvaten
* b1-receptoren: verhogen hartslag(HR) en inotropie
* b2-receptoren: Vasodialatie

17
Q

Hoe wordt de bloeddruk gereguleerd met het baroflex?

A

Detecteert kortetermijn hoge of lage bloeddruk via baroreceptoren.
* Hoge bloeddruk: stimulatie via parasympatisch zenuwstelsel–> verlagen hartslag en vaatweerstand
* Lage bloeddruk: stimulatie via sympatisch zenuwstelsel –> verhogen hartslag en vaatweerstand

18
Q

Hoe wordt de hartslag gereguleerd?

A

Gereguleerd door SA-knoop.
* actiepotentiaal opent Ca+ kanalen –> belangrijk voor contractie gladde spierweefsel
* SA-knoop kan worden beïnvloed door sympatisch en parasympatisch zenuwstelsel.

19
Q

Thiazidediuretica

A
  • Moleculaire target: Natrium Chloride Co-transporten (NCC)
  • Locatie: distale tubulus
  • Stopt Na en water reabsorptie –> verlaagt bloedvolume en bloeddruk
  • Ook verminderen gevoeligheid glad spierweefsel voor vasoconstrictoren!
20
Q

Lisdiuretica

A
  • Moleculair target: NKCC2 (Na K 2Cl co-tansporter)
  • Locatie: Steigende lis van henle
  • Krachtige remmer van Na+ en water reabsorptie –> verlagen bloeddruk.
21
Q

Aldosteron antagonisten

A
  • Molecular target: Aldosteron receptoren die Na/K ATPase produceren wordt geremd
  • Locatie: Verzamel buis
  • Lichte remmer van Na en Water reabsorptie, kaliumsparend.
22
Q

Hoe stimuleert Ca+ het gladde spierweefsel?

A
  1. Bij actiepotentiaal gaan Ca+ kanalen open en komt Ca+ de spiercel in
  2. vormt Ca+-calmoduline complex
  3. Activeert MLCK (myosine-lichteketenkinase)
  4. fosforyleert lichte keten –> actine kan nu voor contractie zorgen
23
Q

Wat is het slagvolume (SV)?

A

Verschil tussen **Eind Diastolisch Volume(EDV) **en Eind Systolisch Volume(ESV)

24
Q

calcium blokkers

A

Moleculair target: Blokkeren L type kanalen.
Locatie: Zacht spierweefsel.
Effect: Vermindert contractie van hart en zorgt voor vasodialatie van bloedvaten.

25
Q

Beta blokkers

A

Molecular target: beta-1 receptoren op het hart
Effect: Verlagen hartslag en inotropie

26
Q

ACE remmers

A

Remmen ACE –> minder vorming van angiotensin II en dus remt het het RAAS

27
Q

Angiotensin II receptor blokkers (ARB’s)

A

Blokeren angiotensine II binding –> minder vasoconstrictie, en minder productie aldosteron in het andrenal cortex

28
Q

Hoe komen thiazides en lisdiureticum in het voorurine? Waarom is dit belangrijk?

A

De kanalen waar ze aan binden zitten aan de voorurine kant, niet het bloed.
Komen niet door glomerulus heen want plasma-eiwit gebonden. Worden actief getransporteerd door organische anion transporters (OAT’s) in de proximale tubules.

29
Q

Waarom leid verlies van Na tot een lager hartritme volume/bloeddruk?

A
  • Verlies van natrium→ Verminderde osmolariteit in het bloed → Verminderde waterretentie in het bloed.
  • Gevolg:
    o Afname van bloedvolume (hypovolemie) → Verlaagde veneuze terugkeer naar het hart.
    o Verminderde veneuze terugkeer leidt tot een lagere preload en daarmee een verminderd slagvolume.
  • Conclusie: Lager hartminuutvolume (Cardiac Output) → Verlaging van de bloeddruk.
30
Q

Hoe beïnvloeden diuretica (thiazide, lisdiuretica, aldosteronantagonisten) het kalium niveau?

A

Thiazide/lisdiuretica: meer Na+ in voorurine –> meer uitwisseling met Na/K ATPase –> hypokaliëmie

Aldosteronantagonisten: geen Na/K uitwisseling –> hyperkaliëmie

31
Q

Welke drie pathways reguleren renine afgiften?

A
  • Macula densa pathway: Lage NaCl concentratie –> afgifte renine. Bij lage NaCl concentratie worden ook prostaglandines geproduceert –> verhoogt renine afgifte.
  • Intrarenele barroceptor patway: bloeddruk wordt gemeten in preglomulaire vaten –> lage bloeddruk stimuleert renine, hoge bloeddruk remt renine.
  • Beta-adrenerge pathway: lage arterïele bloeddruk –> sympatische zenuwstelsel stimuleert B1-receptor op JC-cellen –>stimuleert renine afgiften
32
Q

Wat doet de AT1 receptor?

A

De AT1-receptor wordt gestimuleerd door angiotensine II. Dit zorgt voor:
* Vasoconstrictie in arteriölen
* Productie aldosteron in bijnierschors
* Sympatische stimulatie
* Verhogen efferente vaten constrictie glomerulus –> verhoogde GFR

33
Q

Welke twee feedback loops zitten er in het RAAS?

A

Korte negatieve feedback loop: AT1-receptor stimulatie remt direct renine productie door binden AT1-r op JC-cellen –> meer calcium –> minder renine
Lange negatieve feedback loop: AT1-receptor stimulatie zorgt voor lager bloeddruk –> minder renine productie.

34
Q

Hoe kunnen ACE remmers zowel een positief als negatiefeffect hebben op de nierfunctie?

A

Minder angiotensine II zorgt voor minder vasoconstrictie bij efferente glomerulaire vaten. Dit zorgt ook voor een lagere GFR
* Goed voor nieren, want te hoge GFR beschadigt glomerulus
* Slecht voor nieren, want lage GFR zorgt voor lage functie van de nieren

35
Q
A