taalverwantschap Flashcards

1
Q

hoeveel talen zijn er in de wereld

A

7102 maar kan variëren afhankelijk van wie telt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

meest voorkomende talen

A

Chinees, Engels, Spaans, Russisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

welke taal is het makkelijkste te studeren?

A

een taal die op je moedertaal lijkt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

erfwoorden

A

primaire woorden: woorden waarbij elke taal een niet ontleende variant van heeft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

van welke taal stammen alle talen af?

A

oertaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

oertaal ging verder in 4 groepen

A
  • groep 1
  • Indo-Europees
  • Oeralisch
  • Afrikaans
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

goep 1

A

Thai, Baskisch, Japans

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Indo-Europees ging verder in

A

Keltisch, Germaans, Romaans, Slavisch, Indisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Oeralistisch

A

Hongaars en Fins

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Germaans werd onderverdeeld in drie groepen

A
  • West-Germaans
  • Noord-Germaans
  • Oost-Germaans
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Romaans ging verder in

A

Latijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

West-Germaans ging verder in

A

Duits, Engels, Nederlands, Fries

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Noord-Germaan ging verder in

A

Noors, Zweeds, IJslands, Deens

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Oost-Germaans ging verder in

A

Gotisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Latijn ging verder in

A

Catalaans, Italiaans, Spaans, Portugees, Frans, Roemeens

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Keltisch

A

Iers en Gaelic

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Slavisch

A

Russisch en Pools

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Indisch

A

Hindi

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

wat is Indo-Europees?

A

gereconstrueerde taal, er zijn geen overblijfselen van

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

waarom bestaat er geen Zuid-Germaanse taal?

A

de Romeinen heersten over het zuiden toen de Germanen zich verspreidden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

waarom lijken talen op elkaar bij Indo-Europees?

A

de talen zijn ooit allemaal verwant geweest

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Hoogduitse klankverschuiving

A
  • t -> s
  • p -> pf
  • k -> ch
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

voorbeeld t -> s

A

dat -> das

24
Q

voorbeeld p -> pf

A

appel -> apfel

25
Q

voorbeeld k -> ch

A

milk -> milch

26
Q

wat was de oorspronkelijke klank: k of ch

A

k -> ook in Scandinavische talen zat k-klank

27
Q

wet van Grimm: vader

A

Vader - Father | Père - Pater

28
Q

wet van Grimm: twee

A

Twee - Two | Deux - Duo

29
Q

wat werd de Indo-Europeese d in het Germaans?

A

t

30
Q

p wordt

A

v/f

31
Q

door wie werd langue en parole uitgevonden?

A

Ferdinand de Saussure

32
Q

langue en parole: 2 grote delen

A
  • lange
  • parole
33
Q

langue

A

taalsysteem

34
Q

parol

A

taalgebruik

35
Q

2 delen in het idee taal veranderd doorheen de tijd

A
  • synchrone taalstudie
  • diachrone taalstudie
36
Q

synchrone taalstudie

A

taal op een bepaald moment in de tijd

37
Q

diachrone taalstudie

A

evolutie van een taal doorheen de tijd

38
Q

langue: taalsysteem

A
  • iedereen dezelfde betekenis
  • gramatica taal
  • vergelijken met schaken: geheel van regels dat je moet kennen voor je met schaken begint
39
Q

parole: taalgebruik

A
  • concrete gebruik dat spreker van systeem maakt
  • wat je uiteindelijk zegt
  • persoonlijk: dialect, tussentaal, AN spreken = keuze
  • vergelijken met schaken: eigenlijke zetten die je neemt
40
Q

synchrone taalstudie inhoud

A
  • volgens sommigen pas sinds taal opgenomen kan worden
  • bv studie naar register, taaltypologie
41
Q

taaltypologie

A

overeenkomsten en verschillen tussen talen

42
Q

diachrone taalstudie

A
  • focus op taalverandering doorheen de tijden
  • beschrijving van die veranderingen
  • bv studie naar taalverwantschap
43
Q

taalvermogen

A
  • vermogen taal te ontwikkelen en gebruiken
  • aangeboren bij alle mensen
  • geactiveerd worden door omgeving
44
Q

langue als sociaal leven

A

elke gemeenschap heeft zijn eigen afspraken rond taal

45
Q

langue als psychologisch leven

A

taalvermogen zou psychologisch zijn als het in hoofd van de spreker leeft

46
Q

parole als psychologisch gegeven

A
  • persoonlijke taaluiting = uitdrukking eigen gevoelens
  • individualistisch
47
Q

social conventies

A

afspraken die binnen elke taalgemeenschap bestaan over taalsysteem en gebruik

48
Q

is het zeker dat er ooit 1 originele taal was?

A

nee, maar wel dat er minder waren dan nu

49
Q

hoe ontstonden meerdere talen

A

stammen splitsen af in kleinere stammen -> op zoek naar eigen gebied -> raken geïsoleerd van elkaar -> ontwikkelen anders -> dialecten veranderen in totaal verschillende talen

50
Q

hoe brengen taalkundigen taal in kaart?

A

boomstructuur -> veel takken en subfamilies

51
Q

primaire woordenschat

A

voornaamwoorden, cijfers of verwantschapsnamen niet ontleend want was in elke taal nodig

52
Q

duidelijke lijn tussen dialect en taal?

A

nee

53
Q

duidelijke lijn tussen waar taal begint/eindigt?

A

nee -> gaan vaak in elkaar over

54
Q

is het makkelijk om taal te bestuderen?

A

hoe meer terug in de stam, hoe moeilijker het wordt het te bestuderen -> minder bronnen

55
Q
A