filmtaal Flashcards
1
Q
enscenering
A
manier waarop het verhaal in een spel wordt omgezet
2
Q
factoren enscenering
A
- decor
- hoe zien personages eruit bv kostuums
- hoe moeten de acteurs spelen: mimiek
3
Q
cinematografie
A
de beelden die gecreëerd worden
4
Q
factoren cinematografie
A
belichting, kleurenfilter, opnamehoek
5
Q
montage
A
beelden aan elkaar verbinden
6
Q
wat beslist de montage?
A
welke scène na welke scène komt en uit welke shots elke scène bestaat
7
Q
shots
A
ononderbroken filmopname
8
Q
soorten shots
A
- close up
- medium shot
- full shot
- special effects
9
Q
verschillende opnamehoeken
A
- kikvorsperspectief
- oogperspectief
- vogelperspectief
10
Q
3 soorten realiteit
A
- beeldcliché
- hyperrealiteit
- simulacrumtheorie
11
Q
beeldcliché
A
collectief onderbewustzijn
12
Q
hyperrealiteit
A
- media creëren een ‘echt’ beeld van de werkelijkheid
- wat is echt? wat is onecht?
13
Q
simulacrumtheorie
A
beeld dat is gebaseerd op waarheid
14
Q
docufictie
A
documentaire mixen met fictie
15
Q
voorbeeld van waarom een docufictie gemaakt wordt
A
probleem aankaarten door docufictie te maken