taalvaardig 7 pt 2 Flashcards

1
Q

Psychoanalytische theorie

A

psychiatrische theorie van Freud waarbij de psychiater tracht psychische storingen te genezen door de inhoud van het onbewuste vn de patiënt op te sporen en hem daarvan bewust te maken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Morele instantie

A

een persoon, groep of organisatie die als autoriteit geldt op het gebied van moraal en ethiek.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

traumatische gebeurtenissen

A

kwetsing van de psyche door een hevige gemoedservaring die een blijvende stoornis teweegbreng

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

zich manifesteren

A

zich openbaren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

aandoeningen

A

lichamelijke of psychische ervaring, opgewekt door een bewust uitwendige of inwendige oorzaak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

neuroseleer

A

neurose : benaming voor de psychische aandoeningen, voortkomend uit emotionele problemen en leidend tot allerlei vormen van angst, waarbij het contact met de werkelijkheid behouden is gebleven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

symptoomneurosen

A

neurose waarbij lichamelijke of geestelijke symptomen optreden zonder dat er een duidelijke lichamelijke oorzaak voor is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

obsessief-compulsieve stoornissen

A

dwangmatige stoornissen met een obsessioneel karakter (voortdurend handen willen wassen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

infantiel

A

uit de kindertijd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

chronische

A

voortdurend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

psychose

A

ernstige stoornis, een toestand waarbij iemand zijn grip op de realiteit kwijt is. Hij ziet of hoort soms dingen die er niet zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

differentiëren

A

zich in verschillende richtingen tot verschillende vormen ontwikkelen uit een enkelvoudige vorm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

borderlinepersoonlijkheidsstoornis

A

persoonlijkheidsstoornis met afwisselend symptonen van een neurose en van een psychose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

conventie

A

internationale overeenkomst omtrent zekere wederzijds belangrijke regels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

entente

A

VRIENDSCHAPPELIJKE verstandhouding tussen mogendheden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

alliantie

A

bondgenootschap, samenwerkingsverband

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

concordaat

A

verdrag, overeenkomst tussen staten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

encycliek

A

pauselijke zendbrief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

non-proliferatieverdrag

A

kernstopverdrag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

escalatie

A

het van stap tot stap ernstiger worden van een conflictsituatie. een toestand geschapen waar men niet meer terug van kan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

constitutie

A

grondwet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

mercantilisme

A

economische politiek die erop gericht is om de rijkdom van het eigen land te vergroten, door de import te verkleinen en export te vergroten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

negationisme

A

ontkenning vanhet bestaan van de holocaust

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

zionisme

A

streven van joden een eigen nationale staat in Palestina te stichten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

autocratie

A

alleenheerschappij

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

realpolitik

A

politiek die, uitgaande van feitelijke toestanden en niet door levensbeschouwing , direct streeft naar concrete resultaten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

oligarchie

A

regering van weinige personen, behoren tot zekere bevoorrechte klassen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

nepotisme

A

het voortrekken van familieleden bij het uitdelen van banen, promoties of andere voordelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

soevereiniteit

A

hoogste staatsgezag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

antisemitisme

A

racisme tegen joden gericht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

endlösung

A

entroeing van de joden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

proletariaat

A

personen uit laagste bevolkingsgroep die niet in het bezig zijn van productiemiddelen en gedwongen zijn in dienst te treden van hen die middelen bezitten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

collaboratie

A

samenwerking met de vijand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Hoge en lage cultuur

A

hoge cultuur= kunstuitingen zoals muziek, literatuurn beelden kunst, theater…
lage cutuur= popmuziek, film , tv amusement.
Per kunstdiscipline wordt er onderscheid gemaakt tussen high brow (elitair) en low brow (populair)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Therapeutische ontboezemingen

A

therapie: onderdeel geneeskunde dat zich met de genezing van ziekten bezighouden
ontboezemingen: zich blootgeven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

dissectie / autodissectie

A

dissectie: ontleding van een lichaam

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

loutering

A

zuivering,catharsis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

bastoon

A

de toon van een bas

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

zinderen

A

gloeiend trillen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

assortiment

A

verzameling van bijeenhorende zaken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

een zeugma

A

een werkwoord of bijvoeglijk naamwoord verbindt met twee andere woorden, terwijl het bij beide woorden een andere functie vervult.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

een dubbelrijm

A

verrestranden….sterrenlanden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

metonymie

A

als je niet rechtstreeks zegt wat je bedoelt
- ik geniet van Mozart

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

oxymoron

A

2 woorden met tegengestelde betekenis elkaar worden verbonden
OUD NIEUWS

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

hyperbool

A

een overdrijving
we hebben nog een zee van tijd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

understatement

A

een veelgebruikte stijlfiguur waarbij iets opzettelijk veel zwakker wordt geformuleerd dan men te verstaan wil geven

Messi kan wel tegen een balletje trappen

47
Q

paradox

A

eerste gezicht lijkt uitspraak tegenspraakt te zijn maar als je erover nadenkt klopt het

De werken die de Tachtigers na hun dood schreven

48
Q

Onomatopee

A

woord dat fonetisch het geluid dat het beschrijft nabootst of suggereert

wafwaf

49
Q

alexandrijn

A

De zee, de zee, klotst voort in eindeloze deining.

50
Q

chiasme

A

kruisstelling

51
Q

litotes

A

middel van een ontkenning of een verkleinvorm iets schijnbaar verkleint of afzwakt,
‘dat is niet slecht’

52
Q

synesthesie

A

meerdere zintuigen
schreeuwende kleuren

53
Q

allusie

A

zinspeling

54
Q

anafoor

A

herhaling van een of meerdere woorden in één of meerdere zinnen

‘Niemand luistert, niemand kijkt, niemand praat’

55
Q

Climax

A

lachen, gieren , brullen

56
Q

Intertekstualiteit

A

Het naar elkaar verwijzen van teksten

57
Q

postmodernisme

A

een intellectuele houding die de principes achter modernisme ter discussie stelt

58
Q

handelsbalans

A

de waardeverhouding tussen het saldo van de totale invoer en de total uitvoer van een land

59
Q

transitohandel

A

doorvoerhandel

60
Q

inflatie

A

waardevermindering van het geld

61
Q

deflatie

A

waardevermeerdering van geld

62
Q

valutamarkt

A

geheel van vraag van en aanbod van buitenlandsemunten, wisselmarkt

63
Q

kasbon

A

termijnbelegging met een vaste rente, in de vorm van een schuldbrief van een financiele instelling

64
Q

rentevoet

A

percentage van de rente

65
Q

debetsaldo

A

negatieve stand van de bankrekening

66
Q

solvabiliteit

A

toestand dat iemand of een onderneming in staat is aan al zijn verplichtingen te voldoeno

67
Q

liquide

A

onmiddelijk beschikbaar geld

68
Q

dividend

A

periodieke uitkering van winst aan de aandeelhouders van een onderneming

69
Q

aandeel

A

eigendomsbewijzen van deelneming in een vennootschap

70
Q

obligatie

A

schuldbrief van een lening van een staat, provincie , gemeente

71
Q

hypotheek

A

een lening bedoeld om een huis mee te kopen

72
Q

degressief

A

afnemend in verband met gekoppeld aan de stijging van iets anders vb. hoe meer gebruikt het wordt hoe slechter het wordt.

73
Q

conjunctuur

A

verandering in een land in het groeipercentage van de productie (= meer autos, hoger conjunctuur)

74
Q

embargo

A

belemmering van internationaal verkeer zodat er tijd voor eco. doeleinden is

75
Q

multilateraal

A

waaraan door vele partijen wordt meegedaan

76
Q

patent

A

akte waarbij recht wordt verleend

77
Q

concern

A

onderneming die bestaat uit moederbedrijf en aantal dochterbedrijven

78
Q

antropologisch

A

antropologie= leer van de mens

79
Q

conditioneren

A

bepalen/beinvloeden

80
Q

radicaal

A

ingrijpend

81
Q

analystisch

A

ontledend in bestanddelen

82
Q

bogen op

A

trots zijn op

83
Q

sequentieel

A

opeenvolgend

84
Q

holistisch

A

biologisch-filosofische theorie die wanneer er naar het geheel wordt gekeken en niet naar de som van de verschillende onderdelen waarvan iets is opgebouwd

85
Q

consequent

A

zichzelf gelijk blijven

86
Q

elementair

A

wat de basis betreft

87
Q

complex

A

ingewikkeld

88
Q

transformatie

A

verandering

89
Q

instrumentarium

A

materiele zaken nodig om een vak uit te oefenen

90
Q

homo sapiens

A

wat. naam voor mens

91
Q

homo videns

A

kijkende mens

92
Q

exponentieel

A

buitengewoon krachtig

93
Q

integreren

A

tot een geheel samevoegen

94
Q

segmenteren

A

in kleine eenheden verdelen

95
Q

demografie

A

wet. die zicdh bezighoudt met onderzoek naar en de beschrijving van ontwikkelingen in omvang, samenstelling en ruimtelijke spreiding van bevolkingen en maatschappelijke oorzaken en gevolgen daarvan

96
Q

variabele

A

grootheid die in waarde kan veranderen

97
Q

geodemografisch

A

Studie van de onderlinge relaties tussen geografische omstandigheden en demografie.

98
Q

Psychografie

A

psychologische persoons en levensbeschrijving

99
Q

macrosegmentatie

A

onderverdeling in groot verband

100
Q

microsegmentatie

A

onderverdeling in klein verband

101
Q

factoranalyse

A

een techniek om structuur te ontdekken binnen een zeer groot aantal gegevens (variabelen)

102
Q

correlatie

A

verhouding van onderlinge afhankelijkheid of beïnvloeding

103
Q

asielzoeker

A

vreemdeling die de erkenning vd vluchtelingenstatus aanvraagt

104
Q

etniciteit

A

culturele identiteit die een bepaalde groep mensen verbindt. Eufemisme voor ras

105
Q

illegaal

A

persoon zonder geldige verblijfsvergunning. Ook sans-papier genoemd of documentloze.

106
Q

kleurling

A

Zuid Afrika vaak gebruikt voor de bevolkingsgroep bestaande uit mensen van gemengde afkomst

107
Q

marginalisering

A

groep herkent zich niet meer in de eigen cultuur noch in de dominante cultuur

108
Q

integratie

A

samenleving waarin de verschillen erkend worden en waarin de mensen met die verschillen leren omgaan.

109
Q

segregatie

A

groep migranten staat op een of meer terreinen van de SL apart. Dit resulteert in een multiculturele SL waarin culturen naast elkaar wonen

110
Q

assimilatie

A

minderheid neemt de sociale en culturele kenmerken van de meerderheid over en gaat volledig in op dominante cultuur

111
Q

xenofobie

A

onberedeneerde angst voor vreemdelingen in de vorm van racisme

112
Q

globalisering

A

wereldmarkt met steeds minder grenzen waarbij producten wereldwijd verkrijgbaar zijn

113
Q
A