Taal Vitaal Les 6 Flashcards
1
Q
yesterday
A
gisteren
2
Q
such a day
A
zo’n dag
3
Q
to have (+ 3d past form)
A
hebben (gehad)
4
Q
here: get up
A
opstaan (opgestaan)
5
Q
why?
A
waarom?
6
Q
clothes
A
de kleren
7
Q
to put on (+ 3d past form)
A
aantrekken (aangetrokken)
8
Q
socks
A
de sokken (de sok)
9
Q
at least
A
ten minste
10
Q
make coffee
A
koffie zetten
11
Q
good heavens!
A
mijn hemel!
12
Q
heaven
A
de hemel
13
Q
back
A
terug
14
Q
here: anything
A
niets
15
Q
to eat (+ 3d past form)
A
eten (gegeten)
16
Q
key
A
de sleutel
17
Q
to look for (+ 3d past form)
A
zoeken (gezocht)
18
Q
spare
A
de reserve
19
Q
to buy (+ 3d past form)
A
kopen (gekocht)
20
Q
wet
A
nat
21
Q
garden path
A
het tuinpad
22
Q
to slip (+ 3d past form)
A
uitglijden (uitgegleden)
23
Q
bus
A
de bus
24
Q
just
A
net
25
to drive away (+ 3d past form)
wegrijden (weggereden)
26
then
toen
27
to take (+ 3d past form)
nemen (genomen)
28
too late
te laat
29
everything
alles
30
to be (+ 3d past form)
zijn (geweest)
31
flat tyre
de lekke band
32
party
het feest
33
something like that
zoiets
34
quickly
vlug
35
to fix
repareren
36
perfectly
perfect
37
learn
leren
38
lift, ride
de lift
39
to give (+ 3d past form)
geven (gegeven)
40
oh
ach
41
to stay (+ 3d past form)
blijven (gebleven)
42
stanza
de strofe
43
poem
het gedicht
44
participle
het participium
45
last
vorig
46
day before yesterday
eergisteren
47
last weekend
het afgelopen weekend
48
two weeks ago
twee weken geleden
49
playground
de speeltuin
50
cook the meal
eten koken
51
cinema
de bioscoop
52
to cycle
fietsen
53
newspaper
de krant
54
to read (+ 3d past form)
lezen (gelezen)
55
to watch (+ 3d past form)
kijken (gekeken)
56
to meet (+ 3d past form)
ontmoeten (ontmoet)
57
to make up (+ 3d past form)
verzinnen (verzint)
58
excuse
het smoesje
59
to win (+ 3d past form)
winnen (gewonnen)
60
lottery
de loterij
61
last night
gisteravond
62
miss (n.)
de miss
63
queen
de koningin
64
have a coffee with/go for a coffee
op de koffie zijn/gaan bij
65
attend (school) (+ 3d past form)
zitten (gezeten)
66
go to school
op school zitten
67
final exam
het eindexamen
68
eldest
oudst(-e)
69
move
verhuizen
70
at home
thuis
71
to get (+ 3d past form)
krijgen (gekregen)
72
renovate
verbouwen
73
piece of paper
het blaadje (het blad)
74
mention
noemen
75
others
de anderen
76
to guess (+ 3d past form)
raden*
77
it' s about
het gaat over
78
birthday calendar
de verjaardagskalender
79
birthday
de verjaardag
80
calendar
de kalender
81
to hang (+ 3d past form)
hangen (hangt)
82
inside
de binnenkant
83
toilet door
de WC-deur
84
toilet
de WC
85
door
de deur
86
really
echt
87
to stay (+ 3d past form)
staan (staat)
88
to become (+ 3d past form)
worden (wordt)
89
congratulate
feliciteren
90
person who has a birthday
de jarige
91
gift, present
het cadeau
92
Happy birthday!
Hartelijk gefeliciteerd (met je verjaardag)
93
to do (+ 3d past form)
doen (gedaan)
94
to say (+ 3d past form)
zeggen (gezegd)
95
to go (+ 3d past form)
gaan (gegaan)
96
to sit (+ 3d past form)
zitten (zit)
97
specialty
de specialiteit
98
to ask for (+ 3d past form)
gevraagd (vragen* (naar))
99
to come (+ 3d past form)
komen (gekomen)
100
why?
hoezo?