Taal Vitaal Les 12 Flashcards
house
het huisje
furniture
de meubels
lamp
de lamp
bookcase
de boekenkast
desk
het bureau
armchair
de fauteuil
carpet
het vloerldeed
occasional table
het bijzettafeltje
was
was (zijn*)
countryside
het platteland
with how many
met z’n hoevelen
four of us
met z’n vieren
here: washere: washere: washere: washere: washere: washere: washere: washere: washere: washere: was
stond (staan*)
night table
het nachtkastje
did
deed (doen*)
listen
luisteren
wrote
schreef (schrijven*)
diary
het dagboek
be allowed
mogen
grandparents
de grootouders
dike
de dijk
went
ging (gaan*)
rain
regenen
got
kreeg (krijgen*)
stop
stoppen
had
hadden (hebben*)
washed
waste (wassen*)
central heating
de centrale verwarming
know
kennen
coal-fired heater
de kolenkachel
heat
de warmte
spread
verspreidde (verspreiden*)
old-fashioned
ouderwets
stove
het fornuis
above it
daarboven
hung
hing (hangen*)
tile
het tegeltje
east
oost
west
west
were
waren (zijn*)
little room
het kamertje
slept
sliep (slapen*)
stay (eg in hotel)
logeren
remember
zich herinneren
looked
zagen (zien*)
front garden
het voortuintje
back garden
het achtertuintje
had
had (hebben*)
around the back
achterom
backdoor
de achterdeur
was possible
kon (kunnen*)
came
kwam (komen*)
drank
dronk (drinken*)
warm
warm
stove, heater
de kachel
rather
het liefst
sat
zat (zitten*)
my father’s
mijn vaders
read
las (lezen*)
exiting
spannend
parents
de ouders
painting
het schilderij
above
boven
imperfect
het imperfectum
suburb
de buitenwijk