Taal Vitaal Les 12 Flashcards

1
Q

house

A

het huisje

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

furniture

A

de meubels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

lamp

A

de lamp

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

bookcase

A

de boekenkast

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

desk

A

het bureau

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

armchair

A

de fauteuil

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

carpet

A

het vloerldeed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

occasional table

A

het bijzettafeltje

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

was

A

was (zijn*)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

countryside

A

het platteland

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

with how many

A

met z’n hoevelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

four of us

A

met z’n vieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

here: washere: washere: washere: washere: washere: washere: washere: washere: washere: washere: was

A

stond (staan*)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

night table

A

het nachtkastje

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

did

A

deed (doen*)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

listen

A

luisteren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

wrote

A

schreef (schrijven*)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

diary

A

het dagboek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

be allowed

A

mogen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

grandparents

A

de grootouders

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

dike

A

de dijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

went

A

ging (gaan*)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

rain

A

regenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

got

A

kreeg (krijgen*)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
stop
stoppen
26
had
hadden (hebben*)
27
washed
waste (wassen*)
28
central heating
de centrale verwarming
29
know
kennen
30
coal-fired heater
de kolenkachel
31
heat
de warmte
32
spread
verspreidde (verspreiden*)
33
old-fashioned
ouderwets
34
stove
het fornuis
35
above it
daarboven
36
hung
hing (hangen*)
37
tile
het tegeltje
38
east
oost
39
west
west
40
were
waren (zijn*)
41
little room
het kamertje
42
slept
sliep (slapen*)
43
stay (eg in hotel)
logeren
44
remember
zich herinneren
45
looked
zagen (zien*)
46
front garden
het voortuintje
47
back garden
het achtertuintje
48
had
had (hebben*)
49
around the back
achterom
50
backdoor
de achterdeur
51
was possible
kon (kunnen*)
52
came
kwam (komen*)
53
drank
dronk (drinken*)
54
warm
warm
55
stove, heater
de kachel
56
rather
het liefst
57
sat
zat (zitten*)
58
my father's
mijn vaders
59
read
las (lezen*)
60
exiting
spannend
61
parents
de ouders
62
painting
het schilderij
63
above
boven
64
imperfect
het imperfectum
65
suburb
de buitenwijk
66
poster
de poster
67
bookshelf
de boekenplank
68
radio
de radio
69
cassette recorder
de cassetterecorder
70
liked
vond (vinden*) leuk
71
in the old days
vroeger
72
favourite
lievelings-
73
game
het spelletje
74
animal
het dier
75
place
het plekje
76
wanted
wilde (willen*) wilde (willen*) wilde (willen*) wilde (willen*) wilde (willen*) wilde (willen*) wilde (willen*)
77
had to
moest (moeten*)
78
dared
durfde (durven*)
79
account
rekenen
80
windy
winderig
81
stormy
stormachtig
82
blow
waaien
83
blow hard/blow a gall
stormen
84
clouded
bewolkt
85
cloud
de wolk
86
rainy
regenachtig
87
sunny
zonnig
88
shone
scheen (schijnen*)
89
foggy
mistig
90
fog
de mist
91
cool
koel
92
chilly
fris
93
degree
de graad
94
weather forecast
het weerbericht
95
clear, bright
helder
96
temperature
de temperatuur
97
reach
bereiken
98
afternoon
de middag
99
once again
opnieuw
100
fog patch
de mistbank
101
develop
ontstaan*
102
dry
droog
103
mist, haze
de nevel
104
this morning
vanochtend
105
grey
grijs
106
cloud(s)
de bewolking
107
local
plaatselijk
108
drizzle
de motregen
109
it's clearing up
het klaart op (opklaren)
110
from
vanuit
111
west
het westen
112
moderate
matig
113
west
westelijk
114
wind
de wind
115
springlike
lenteachtig
116
fall (eg snow)
vallen*
117
shower
de bui
118
heavy
stevig
119
southeast
het zuidoosten
120
expected
verwachtte (verwachten*)
121
clear
onbewolkt
122
rain
de regen
123
storm
de storm
124
snow
de sneeuw
125
hail
de hagel
126
thunder
het onweer
127
black ice
de ijzel -de ijzel -de ijzel -de ijzel -
128
in the winter
'S winters
129
Christmas
de Kerstmis
130
latest
laatst
131
spring
de lente
132
autumn
de herfst
133
January
januari
134
February
februari
135
March
maart
136
May
mei
137
June
juni
138
July
juli
139
August
augustus
140
November
november
141
December
december
142
wintry
winters
143
wistfulness
de weemoed
144
where
waarin
145
coffeetable
de salontafel
146
wobble
wiebelen
147
damp
vochtig
148
wish, desire
wensen
149
left
overliet (overlaten*)
150
leave to be desired
te wensen overlaten*
151
place, spot
de plek
152
lain
gelegen (liggen*)
153
shore
de vaste wal
154
charm
de charme
155
here: had been freezing here: had been freezing
gevroren (vriezen*)
156
were
werden (worden*)
157
put on
ondergebonden (onderbinden*)
158
kitchen window
het keukenraam
159
called
riep (roepen*)
160
late in the afternoon
laat op de middag
161
cup
de kop
162
chocolate milk
de chocolademelk
163
days
tijden