Taal Vitaal Les 10 Flashcards
1
Q
leisure activities
A
de vrijetijdsbesteding
2
Q
swim
A
zwemmen*
3
Q
be a gardener
A
tuinieren
4
Q
play tennis
A
tennissen
5
Q
theatre
A
het theater
6
Q
concert
A
het concert
7
Q
watch television
A
televisie kijken*
8
Q
television
A
de televisie .
9
Q
music
A
de muziek
10
Q
like something
A
iets leuk vinden*
11
Q
do something you like
A
iets graag doen*
12
Q
work on the computer
A
computeren
13
Q
not so much
A
niet zo
14
Q
drive (a car)
A
autorijden*
15
Q
skate
A
schaatsen
16
Q
go to the cinema
A
en bioscoopje pikken
17
Q
right in the centre
A
hartje centrum
18
Q
night train
A
de nachttrein
19
Q
example
A
het voorbeeld
20
Q
take a stand
A
een standpunt innemen
21
Q
aeroplane
A
het vliegtuig
22
Q
go along/with (to)
A
meegaan (naar)
23
Q
Vienna
A
Wenen
24
Q
You know why!
A
Dat weet je toch!
25
difficult
moeilijk
26
make difficulties (over)
moeilijk doen (over)
27
really
eigenlijk
28
because
omdat
29
in a minute
z6
30
take all day
de hele dag over iets
31
that's not my sort of
doen*
32
thing
dat is niks voor mij
33
I won't sleep a wink.
Ik doe geen oog dicht.
34
be afraid (to, off)
bang zijn* (om te, voor)
35
fly
vliegen*
36
don't be silly!
doe niet zo gek?
37
traveller
de reiziger
38
interview
het interview
39
although
hoewel
40
fast
snel
41
environment-friendly
milieuvriendelijk
42
parking place/space
de parkeerplaats
43
connection
de verbinding
44
full
vol
45
(train) timetable
het spoorboekje
46
(means of) transport
het vervoermiddel
47
change
overstappen
48
forest
het bos
49
heath(land)
de hei
50
for rent
te huur
51
route
de route
52
repeat
herhalen
53
think of
bedenken*
54
think
denken* (aan)
55
sport
de sport
56
play a sport
aan sport doen*
57
soccer, football
het voetbal
58
national sport
de volkssport
59
member
het lid (pl. leden)
60
soccer/football association
de voetbalbond
61
organisation
de organisatie
62
in the field of
op het gebied van
63
tennis
het tennis
64
volleyball
het volleybal
65
equestrian sport
de paardensport
66
horse
het paard
67
cycle racing
het wielrennen
68
have a say
een aardig woordje
69
talk about
meespreken* het hebben* over
70
dispose of, have
beschikken over
71
so many
zoveel
72
cycle track/path
het fietspad
73
principle
het principe
74
whole
gehele
75
explore
verkennen
76
road (+pl)
de weg (pl. wegen)
77
here: signpost
de paddestoel
78
stone
stenen
79
pillar
het zuiltje
80
cycle route
de fietsroute
81
indicate
aangeven*
82
see to it (that)
ervoor zorgen (dat)
83
cyclist
de fietser
84
possible
mogelijke
85
safety
de veiligheid
86
traffic
het verkeer
87
take part
deelnemen* (aan)
88
practise a sport
sporten
89
coastline
de kustlijn
90
plenty, a lot of
volop
91
opportunity
de gelegenheid
92
water sport
de watersport
93
surfing -
het surfen
94
sailing
het zeilen
95
fishing
het vissen
96
practise
beoefenen
97
inland
landinwaarts
98
ring canal
de ringvaart
99
lake
het meertje
100
sailing boat
de zeilboot
101
canoe
de kano
102
motorboat
de motorboot
103
journey
de tocht
104
magnificent
schitterend
105
nature reserve
het natuurgebied
106
winter
de winter
107
change
veranderen
108
scenario
het scenario
109
popular
populair
110
enough, sufficient
voldoende
111
ice
het ijs
112
cupboard
de kast
113
frozen
bevroren (bevriezen*)
114
most famous
beroemdst
115
unique
uniek
116
occur, happen
voorkomen*
117
considerably
behoorlijk
118
freeze
vriezen*
119
before
voordat
120
route
het traject
121
enough
genoeg
122
iceskater
de schaatser
123
spectator
de toeschouwer
124
make (into)
maken (tot)
125
general
algemeen
126
tourist association
de toeristenbond
127
judge, assess
beoordelen
