Taal Vitaal Les 4 Flashcards
How much?
Hoeveel?
number
het cijfer
to compare
vergelijk (vergelijken*)
quiz
de quiz
province
de provincie
inhabitant
de inwoner
per square kilometre
per vierkante kilometer
per
per
square
vierkant
kilometre
de kilometer
break
breken*
leg
het been
during
tijdens
winter sports holiday
de wintersportvakantie
think
denk (denken*)
believe
geloven
ticket
het kaartje
baby
de baby
True or not true?
Waar of niet waar?
there is/are
er is/zijn
hat
de hoed
children
kinderen (het kind)
I am very sorry
neemt u me niet kwalijk
That’s all right.
Het geeft niet hoor.
actually
eigenlijk
America
Amerika
since
sinds
Gee, your Dutch is really good!
Goh, wat spreekt u goed Nederlands!
speak
spreken*
daughter
het dochtertje
to travel
reizen
for the first time
voor de eerste keer
first
eerst
conductor
de conducteur
ticket
het plaatsbewijs
please
alstublieft
family tree
de stamboom
see
zie (zien*)
family
het gezin
dog
de hond
cat
de kat
pet
het huisdier
to look
bekijk (bekijken*)
be on the photo
op de foto staan
some, a few
enkel(e)
catchword
het steekwoord
formulate
formuleren
in this way
op deze/die manier
way
de manier
minute
de minuut
second
de seconde
hour
het uur
half
half
quarter (of an hour)
het kwartier