Taal Flashcards
Sensory register
ontvangt alle sensoriële stimuli
Korte termijn geheugen
sensoriële stimuli waaraan aandacht besteed wordt, komt hier terecht
Lange termijn geheugen
informatie opgeslagen uit het KTG
Impliciet of procedureel geheugen
Hoe je iets doet
Bv: fietsen, autorijden,…
=> LTG
Expliciet of declarative geheugen
- episodisch geheugen (= autobiografisch)
- semantisch geheugen (= kennis)
=> LTG
Semantische concepten
het abstract idee van iets, betekenissen die aan woorden of zinnen worden toegeschreven
definiërende eigenschappen
= noodzakelijke en voldoende voorwaarde
typicaliteitsgradiënt
zegt hoe (a)typisch iets is
Family resemblance
= het idee dat objecten of concepten gemeenschappelijke kenmerken delen, maar niet noodzakelijkerwijs exact hetzelfde zijn
=> een totale score van typicaliteit
Multidimensional scaling (MDS)
een statistische techniek die wordt gebruikt om de afstanden of overeenkomsten tussen objecten visueel weer te geven in een lagere dimensie, zodat patronen in de gegevens gemakkelijker te begrijpen zijn.
Prototypevisie
stelt dat een concept wordt gerepresenteerd via een abstracte samenvattende representatie of prototype
=> categorisatie en typicaliteit is gebaseerd op de gelijkenis met het prototype
Exemplaarvisie
Concepten worden niet gerepresenteerd door een centrale tendens of karakteristieke eigenschappen, maar wel door geheugensporen van concrete exemplaren.
prototype
Het meest typische, representatieve voorbeeld van een categorie, gebaseerd op de gemeenschappelijke kenmerken die het meeste overeenkomen met de rest van de categorie.
bv: Een duif kan een prototype zijn van een vogel, omdat het veel typische kenmerken van vogels heeft, zoals vleugels, veren en het vermogen om te vliegen.
Exemplaar
Een specifiek, individueel voorbeeld van een categorie, dat niet per se het meest typische is, maar gewoon een lid van die categorie.
Bv: Een specifieke duif die je op straat ziet, is een exemplaar van de vogelcategorie. Het is een individueel lid van die groep, maar het is niet noodzakelijkerwijs het meest typische voorbeeld.
Generisch model
Gaat uit van variërende abstractie.
Abstractie
continuüm met prototype en exemplaarmodel als de extremen, maar met tussenliggende niveaus van abstractie
Theorie-gebaseerde visie
leggen de focus op samenhang van een concept, gebaseerd op “lekentheorie”
( soort biologische essentie)
=> kritiek op similariteitsgebaseerde visies
herpes simplex encephalitis
= hersenontsteking
=> heeft effect op semantische kennis
Verklaringen voor dubbele dissociatie
semantische kennis opgebouwd als:
1) domeinspecifieke kennis
2) modaliteitsspcifieke kennis
Polyseme woorden
= Lexicaal ambigue woorden
woorden met meerdere betekenissen
Bv: boek (object, inhoud,…)
foneem-monitoringtaak
taak waarbij iemand snel moet aangeven of een bepaalde foneem (de kleinste eenheid van geluid) in een reeks van woorden aanwezig is of niet
Bv: druk zodra je “v” hoort
Lexicale beslissingstaak
taak waarbij proefpersonen moeten zeggen of het een bestaan woord is of niet
exhaustieve theorie
alle betekenissen zijn altijd geactiveerd, ongeacht context en relatieve frequentie
geordende zoekhypothese
seriële activatie obv relatieve frequentie, stoppen bij plausibele betekenis
Contextafhankelijke lexicale toegang
enkel betekenis die relevant is voor context wordt geactiveerd
Homonymen
verschillende woorden zijn ongerelateerd
Bv: bank
Conceptuele combinaties
het samenvoegen van twee concepten om een nieuwe betekenis te creëren
modifier
eerste deel van de conceptuele combinatie
head noun
tweede deel van de conceptuele combinatie
Priming
proces waarbij blootstelling aan een stimulus de reactie op een volgende, gerelateerde stimulus beïnvloedt
Stimulus onset asynchrony (SOA)
tijdsinterval tussen het begin van een eerste stimulus (prime) en het begin van een tweede stimulus (target) in een experiment.
Affectieve priming
vorm van priming waarbij de emotionele lading van een prime de reactie op een target beïnvloedt
- RT sneller bij prime met zelfde affect
- sterk bij automatische verwerking
- verdwijnt bij lange SOA
Hiërarchisch netwerkmodel
- knooppunt = woord
- bovenaan: brede categorieën
- onderaan: specifieke concepten
Connectionistische modellen
= parallel distributed processing
- netwerken van knooppunten
- concept = activatiepatroon
Hollistische activatiespreidingsmodellen
beschrijven hoe informatie in een netwerk wordt geactiveerd en verspreid. Bij activatie van één concept verspreidt de activatie zich automatisch naar gerelateerde concepten, waardoor associaties in het netwerk worden opgehaald.
Woordassociatienetwerken
moderne versie van holistisch model met activatie via spreidingsprincipes
3 maten van verbondenheid in woordassociatie
1) Associatieve sterkte (AS)
2) Cosinus similariteit
3) Random walk (RW)
Associatieve sterkte (AS)
p (respons I cue)
=> de mate waarin twee concepten in het geheugen met elkaar verbonden zijn. Hoe sterker de associatie, hoe sneller het ene concept het andere activeert
Cosinus similariteit
- gezamenlijke directe buren
- gebruikt enkel lokale structuur
- kan synoniemen geven
Random walk (RW)
- gezamenlijke (in)directe buren
- gebruikt globale structuur
- maakt gebruik van activatiespreiding
Small-world structure
dingen staan dichter bij elkaar dan je denkt
=> gemiddelde afstand tussen 2 willekeurige woorden : 3.4 met richting, 2.5 zonder richting
Holistische modellen
activatie van een concept verspreidt automatische activering naar gerelateerde (buur)concepten
Connectionistische modellen
activatie van een concept verspreidt enkel activatie naar concepten met gelijkaardige eigenschappen
Distributional semantics
= tekstcorpusmodellen
= een alternatief model uit de liguïstiek uit de semantiek
=> woorden die gebruikt worden in een gelijkaardige context hebben gelijkende betekenis
Valentie
= pleasantness
= positief of negatief
Verwervingsleeftijd (AoA)
wanneer je het woord geleerd hebt (leeftijd)
False memory paradigm
lijst van gerelateerde woorden horen (“bed”, “kussen”, “nacht”) en vaak een niet-genoemd, maar gerelateerd woord (zoals “slaap”) foutief herinneren
Little arithmetics
= basisrekenkunde
Apophenia
fenomeen waarbij mensen patronen of betekenis zien in willekeurige of niet-gerelateerde gegevens
Halveringsmethode
= methode om de betrouwbaarheid van een test na te gaan
STRESS
= goodness-of-fit index
beoordelen hoe goed een model de onderliggende structuur van de data vastlegt