Motivatie 2 Flashcards
Inhoudstheorieën
1) Wat zijn de meest fundamentele doelen?
2) Focussen zich op één/enkele belangrijke doelen
Deficit behoefte
Behoefte ontstaat van een tekort (=deficit).
=> vervulling ervan leidt tot een daling van de behoefte
Groei-behoefte
=> vervulling ervan leidt tot STEIGING van de behoefte
=> “hoe meer je ervan proeft, hoe meer je ernaar verlangt”
Prestatiedoelen
Mensen stellen doelen die hun motivatie bepalen. Er zijn verschillende invalshoeken:
- Atkinsons: risicokeuze-theorie
- Trope theorie
- Sociale leertheorie
- Dweck: doeloriëntatieonderzoek
Atkinson risico-keuze theorie
Motivatie is een balans tussen de neiging om succes na te streven (Ts) en falen te vermijden (Taf).
Tr = Ts - Taf (waarbij Ts = Ps × Vs × Bs).
Mensen met een hoge prestatiemotivatie kiezen vaak voor taken met een middelmatige moeilijkheidsgraad, omdat die het meest uitdagend en haalbaar zijn.
PD
= Tr (= resulterende tendens)
= intentie om bepaald PG (prestatiegedrag) te stellen
= Prestatiedoel
Ts
= tendens om toe te naderen tot succes
Taf
= tendens om falen te vermijden
PB
= prestatiebehoefte
= drang naar succes
Bs
= behoefte om toe te naderen tot succes
Baf
= behoefte om falen te vermijden
Vf
= bestraffende waarde
Vs
= belonende waarde
Ps
= verwachting tot succes
Trope theorie
Mensen met een hoge prestatiemotivatie kiezen vaak voor taken met een middelmatige moeilijkheidsgraad, omdat die het meest uitdagend en haalbaar zijn.
Sociale leertheorie
Mensen baseren hun prestatiedoelen op eerdere succes- en faalervaringen.
Succes en falen kristalliseren in algemene verwachtingen (bijv. self-efficacy) die prestaties beïnvloeden.
causale attributietheorie
Succes of falen wordt toegeschreven aan:
Interne factoren: zoals inzet (hoge prestatiemotivatie).
Externe factoren: zoals toeval (lage motivatie).
Verwachtingen worden gevormd door de waargenomen stabiliteit en controleerbaarheid van oorzaken.
Dweck’s Doeloriëntatietheorie
=> Leerdoelen (LD)
=> Prestatiedoelen (PD)
Mensen met een entiteitstheorie (capaciteiten zijn stabiel) hebben een adaptief patroon bij leerdoelen en toenaderingsdoelen. Mensen met een incrementele theorie (capaciteiten zijn veranderbaar) vertonen een maladaptief patroon bij vermijdingsdoelen.
Adaptief
=> goal striving: uitdagende taken, meer inzet/grondig
=> causale attributie: falen = leermoment
=> emoties: positief
Malaptief
=> goal striving: veiligere taken, minder inzet/oppervlakkig
=> Causale attributie: falen = deuk in self-esteem
=> emoties: negatieve
Leerdoelen (LD)
Gericht op het verbeteren van vaardigheden (intrinsieke motivatie).
Prestatiedoelen (PD)
Gericht op beter presteren dan anderen (extrinsieke motivatie).
Identiteitsdoelen
= zelf-ideaaltheorie
Theorie die stelt dat motivatie wordt gestuurd door het streven naar een ideaal zelf, waarbij discrepanties tussen het reële zelf en het ideaal zelf leiden tot een promotie-focus (situatie verbeteren) of preventie-focus (minimale eisen halen).
3 strategieën voor reduceren van discrepantie
assimilatie, accomodati, immunisatie
Substrategieën van immunisatie
1) zelf-verhoging
2) zelf-verhinderend gedrag
Substrategieën van accomodatie
1) zelf-verificatie
2) symbolische zelfvervulling
Zelfdeterminatietheorie (ZDT)
5 minitheorieën:
- Basisbehoeftetheorie (BBT)
- Cognitieve evaluatietheorie (CET)
- Organismische integratietheorie (OIT)
- Causaliteitsoriëntatietheorie (COT)
- Doelentheorie (DT)
Basisbehoeftetheorie (BBT)
3 basisbehoeften
1) autonomie
2) competentie
3) verbondenheid
=> omgeving = belangrijk
=> behoefte vervulling vs behoefte frustratie
=> ZDT
Cognitieve evaluatietheorie (CET)
=> Extrinsieke / Intrinsieke motivatie
=> ZDT
Extrinsieke motivatie (EM)
gedrag wordt gesteld om een beloning te bekomen
= motor van gedrag bij de expectancy value en de incentive-theorie
=> ontstaat door behoefte frustratie
=> effect = maladapted motivatiepatroon
Intrinsieke motivatie (IM)
gedrag = doel op zich
= bijkomende motor van gedrag
=> ontstaat door behoefte vervulling
=> effect = adaptief motivatiepatroon