Emotie Flashcards

1
Q

Emotietheorie

A

emotie = explanandum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Desiderata

A

= kenmerken die een adequate emotietheorie zou kunnen verklaren
(irrationeel, + of -, snel ontvlammen,…)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Assen van emotionele theorieën

A

1ste: structurele verklaring
2de: mechanische verklaring
3de: intensionele definitie
4de: divisie-definitie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Componenten van emotionele theorieën

A

1) Motivationele component
2) Somatische component
3) Motorcomponent
4) Subjectieve component

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Emotietheorieën

A

0: voorlopers: Darwin en James
1: evolutionaire theorie
2: netwerktheorie
3: appraisaltheorie
4: psychologische constructivistische theorie
5: doelgerichte theorie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Darwin

A

Darwin stelde dat emoties een evolutionaire functie hebben en universeel zijn. Emoties helpen ons overleven en communiceren.
Bv: angst zorgt voor vluchten, woede voor verdediging. Gezichtsuitdrukkingen van emoties zijn aangeboren en lijken op die van andere dieren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

James

A

James zei dat emoties voortkomen uit lichamelijke reacties. Dus eerst gebeurt er iets (stimulus), daarna reageert je lichaam (bijvoorbeeld hartslag stijgt), en pas daarna voel je de emotie. Bijvoorbeeld: je ziet een slang → je hart bonkt → je voelt angst.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Affectprogramma

A

bepaalt welke patroon van fysiologische rasponsen, gedrag en gevoelens er zullen optreden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Basisemotie

A

elke emotie die een specifiek affectprogramma heeft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Evolutionaire theorie

A

emoties zijn aangeboren, universeel en adaptief; ze helpen overleving en voortplanting door gedrag te motiveren dat gevaar vermijdt en sociale relaties bevordert.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

display rules

A

= regels die binnen een cultuur heersen over welke gelaatsexpressie je mag tonen in bepaalde situaties en welke niet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Feeling rules

A

= regels die binnen een cultuur heersen over welke gevoelens gepast zijn in bepaalde situaties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

basisemoties

A

emoties die een eigen effectprogramma hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

niet-basisemoties

A

= mengelingen of uitbreidingen van basisemoties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

generalisatie gebaseerd op similariteit

A

een netwerk kan geactiveerd worden door de stimulus die gerepresenteerd was in het netwerk maar ook door de stimuli die erop lijken

Bv: Kleine Albert wordt ook bang van wollige witte voorwerpen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Modulatiehypothese

A

expressie beïnvloedt enkel de intensiteit van gevoelens die veroorzaakt werden door stimuli

17
Q

Initiatiehypothese

A

expressie is voldoende om gevoelens uit te lokken

18
Q

Cognitieve attributie

A

proces waarin arousal toegeschreven wordt aan een bepaalde oorzaak in de omgeving