hoofdstuk 7 Flashcards
Opperante of istrumentale conditionering
situaties waarbij aanbieding/optreden van een ongeconditioneerde stimulus afhankelijk is van het organisme
Positieve bekrachtiging
Een stimulus toevoegen om gedrag te versterken.
Voorbeeld: Snoep geven na het opruimen.
Negatieve bekrachtiging
Een onaangename stimulus wegnemen om gedrag te versterken.
Voorbeeld: De wekker stopt als je opstaat.
Positieve straf
Een onaangename stimulus toevoegen om gedrag te verminderen.
Voorbeeld: Een boete geven voor te hard rijden.
Negatieve straf
Een aangename stimulus wegnemen om gedrag te verminderen.
Voorbeeld: Geen tv-tijd als je ongehoorzaam bent.
Discrete-trial methode
Een leerprocedure waarbij elke poging of trial een duidelijke start- en eindpunt heeft, en het organisme maar één respons kan geven per trial.
=> “puzzle box”
=>variant: doolhofleren
Free-operant methode
Een leerprocedure waarbij het organisme vrij is om meerdere keren te reageren binnen een onbeperkte tijdspanne, zonder dat er een duidelijke start- en eindpunt is voor elke trial.
Reinforcement of successive approximations
= shaping genoemd
= een leerproces waarbij gedrag stap voor stap wordt versterkt naarmate het steeds dichterbij het gewenste doelgedrag komt.
Shaping
= Reinforcement of successive approximations
= een leerproces waarbij gedrag stap voor stap wordt versterkt naarmate het steeds dichterbij het gewenste doelgedrag komt.
Geconditioneerde/secundaire bekrachtiger
= stimulus geassocieerd met primaire bekrachtiger
bv: punten, stempeltjes, geld
=> manier om noodzaak van onmiddellijke bekrachtiging te “omzeilen”
Markeerstimulus (“parking stimulus”)
= visuele/auditieve cue die subject “attendeert” op cruciale target R en deze distinctief/beter memoriseerbaar maakt
=> manier om noodzaak van onmiddellijke bekrachtiging te “omzeilen”
Instrumenteel leren
= associatie tussen omgevingsstimulus (S) en respons (R)
=> Thorndike’s “law of effect”
Pavlovian-to-instrumental transfer (PIT)
S-O associatie