T1.12 Persoonlijkheidsleer Flashcards
Het lijkt een open deur, de bewering dat mensen hun eigen persoonlijkheid hebben en dat er karaktertrekken bestaan, maar ongeveer een eeuw geleden was dat in de psychologie helemaal geen vanzelfsprekendheid. Een jonge Amerikaanse promovendus die in 1921 zijn onderzoek naar persoonlijkheidstrekken presenteerde voor een gehoor van gerenommeerde psychologen, werd om die reden zelfs weggehoond. Wie was dit?
Gordon Allport
Hij zou een van de meest geciteerde psychologen van de twintigste eeuw worden.
Hij is bij het brede publiek misschien niet zo bekend als Abraham Maslow, de andere pionier van de psychologie uit deze studietaak, maar toch wordt Gordon Allport (1897-1967) over het algemeen beschouwd als de grondlegger van de persoonlijkheidspsychologie. Hij wist inzichten van een groot aantal inspiratoren uit de Amerikaanse psychologie samen te brengen met verworvenheden uit de Europese (met name Duitse) psychologie.
Geef een kort overzicht van deze inspiratoren van Gordon Allport en beschrijf daarbij telkens kort welk element van hun werk hem inspireerde.
Als jonge student raakte Gordon Allport geïnspireerd door Hugo Münsterberg. Met name de Europese invloeden in diens colleges waren van invloed op zijn denken, en dan vooral het argument van Münsterberg dat er twee fundamenteel verschillende vormen van psychologie bestonden: de objectieve studie van oorzakelijke processen, en de subjectieve studie van het doelgerichte individu.
Een andere belangrijke inspirator voor Gordon Allport, was zijn oudere broer Floyd Allport, die we al kennen uit de studietaak over sociale psychologie. Floyd spoorde Gordon aan om psychologie en sociale ethiek te gaan studeren, net als hijzelf had gedaan. Gordon ging studeren aan Harvard, waar zijn oudere broer Floyd al was afgestudeerd en aan zijn proefschrift werkte. Op de dag waarop Gordon afstudeerde, ontving Floyd zijn doctorstitel. Ook daarna bleef Floyd een belangrijke steun voor zijn jongere broer. Hij moedigde hem ook aan te gaan promoveren, en werkte met hem samen aan het onderwerp van Gordon’s proefschrift.
Na het behalen van zijn doctorstitel, vertrok Gordon Allport naar Duitsland om daar een postdoctorale studie te volgen. Daar kwam hij onder andere in aanraking met Max Wertheimer en Wolfgang Köhler, wiens gestaltpsychologie hem inspireerde tot het inzicht dat een persoon niet alleen beschouwd moet worden als een optelsom van de processen die zich in die persoon afspelen, maar ook als een groter geheel, dat meer is dan de simpele som der delen en een eigen kwaliteit heeft.
In Duitsland studeerde hij ook bij William Stern, die een personalistische psychologie nastreefde. De psychologie van Stern legde de nadruk op individualiteit, onder te verdelen in relationele en reële individualiteit. De eerste vorm was de ‘meetbare’ vorm, de tweede vorm was het concept van het unieke zelf dat meer is dan de som van de individuele kenmerken. Dat concept van individualiteit zou een belangrijke rol spelen in het verdere werk van Allport.
Die nadruk op de persoon als een geheel, met een eigen individualiteit, zou een blijvend kenmerk van het werk van Gordon Allport worden. Dit blijkt bijvoorbeeld uit zijn belangrijkste werk Personality: A Psychological Interpretation, dat verscheen in 1937.
Met welke stellingname opende Gordon Allport dit boek en waarom was die stellingname zo bijzonder?
Die stellingname, waarmee Gordon Allport zijn belangrijkste werk begon, was de verklaring dat het meest wezenlijke kenmerk van mensen hun individualiteit is, en dat het hoofddoel van de persoonlijkheidspsychologie het begrijpen en waarderen van die individualiteit is.
Het opmerkelijke aan deze stelling is dat hij indruiste tegen de fundamentele opvatting van de psychologische wetenschap, dat wetenschap juist niet gaat over individuen (scientia non est individuorum<>), maar over algemene wetmatigheden. Gordon Allport vestigde dus de aandacht op de persoon, in plaats van op de algemeenheden in menselijk gedrag.
Dit dilemma (individuen vs algemene wetmatigheden) achtervolgde Gordon Allport eigenlijk al vanaf het moment dat hij begon met zijn studie psychologie.
Bij welke leermeester kwam Gordon Allport voor het eerst in aanraking met dit dilemma, en hoe werd dat dilemma door deze leermeester omschreven?
Gordon Allport leerde dit dilemma kennen in de colleges van zijn eerste belangrijke inspirator: Hugo Münsterberg, de opvolger van William James aan Harvard. Deze psycholoog van Duitse origine had elementen uit de psychologie van het Europese continent meegenomen naar Amerika en constateerde een onoverbrugbare kloof tussen twee fundamenteel verschillende vormen van psychologie.
De ene vorm van psychologie was een causale en objectieve discipline waarin de relatie tussen stimulus en respons werd bestudeerd en tot algemene wetten over menselijke gedrag werden verheven. De tweede vorm van psychologie was de studie van het doelgerichte en subjectieve in de mens, waarin werd gezocht naar unieke denkprocessen en opvattingen van mensen. Münsterberg constateerde dat deze twee vormen van psychologie onverenigbaar waren en gescheiden werden door een ‘lege bladzijde’.
Allport was vooral geïntrigeerd door de ‘lege pagina’ tussen deze twee vormen van psychologie en vroeg zich af of die vormen niet verzoend konden worden. Hij probeerde met zijn persoonlijkheidspsychologie dus een oplossing te vinden voor het dilemma van Münsterberg.
Welke oplossing stelde Allport voor om deze door Münsterberg geïdentificeerde ‘lege bladzijde te vullen?
Gordon Allport stelde vast dat er twee methodologische benaderingen waren in de psychologie. De nomothetische aanpak en de idiografische aanpak. Met nomothetische methoden bestuderen we mensen in termen van algemene dimensies en karakteristieken waarin ze kunnen verschillen naar kwantitatief vast te stellen maatstaven. Met idiografische methoden onderzoeken en beschrijven we wat een bepaalde persoon uniek maakt. Deze tweede benadering is niet kwantitatief van aard, maar kwalitatief, omdat we de unieke kwaliteiten van iemand zo precies mogelijk proberen te bevatten.
Allport stelde vast dat veel onderzoek naar persoonlijkheid gebruikmaakte van de nomothetische, kwantitatieve methoden, en dat dit goede kennis had opgeleverd. Tegelijkertijd stelde hij dat dit niet voldoende kon zijn voor een complete persoonlijkheidspsychologie. Voor een volledig begrip van een persoonlijkheid was het noodzakelijk om met idiografische methoden het unieke levensverhaal van een persoon te onderzoeken.
Beide methoden waren van waarde en konden naast elkaar gebruikt worden. Hij zag daarbij zelfs de waarde van de aanpak van Sigmund Freud die op basis van de studie van individuele casussen naar een algemene theorie over menselijk gedrag werkte. Hij was het dus niet zozeer inhoudelijk met Freud eens, maar zag in diens aanpak wel een manier om langs idiografische weg tot algemene wetten te komen.
De vraag is natuurlijk of Gordon Allport met deze oplossing echt de ‘lege bladzijde’ van Münsterberg heeft gevuld. Hoe denkt u daar zelf over?
Heeft Gordon Allport, volgens u, het klassieke probleem van de scheiding tussen de objectieve en de subjectieve wetenschap opgelost?
Op deze vraag zijn natuurlijk allerlei antwoorden mogelijk. Sommigen vinden de oplossing bevredigend – want waarom zouden die twee vormen van wetenschap niet gewoon naast elkaar bedreven kunnen worden? – anderen vinden het een schijnbeweging omdat er in wezen niets wordt opgelost. Ga maar na: Münsterberg wees erop dat de objectieve en de subjectieve wetenschapsbenadering fundamenteel onverenigbaar waren. Vervolgens stelde Allport dat de ene benadering gebruikmaakt van nomothetische methoden en de andere van idiografische methoden, om vervolgens te zeggen dat die best naast elkaar gebruikt kunnen worden. Daarmee heeft hij in wezen het probleem alleen maar verlegd naar een nieuw begrippenpaar, en niet daadwerkelijk opgelost.
Met deze analyse maken we de discussie overigens simpeler dan hij is, want er is met name in de geschiedenis van de wetenschapsfilosofie veel meer gezegd over dit probleem. Zo zijn er ook auteurs die stellen dat het hele probleem in wezen niet bestaat, omdat de nomothetische benadering uiteindelijk ook gebaseerd is op de individuele, subjectieve waarnemingen van een wetenschapper, en dus niet daadwerkelijk objectief en kwantitatief zijn. Het voert te ver om die discussie hier volledig uit te werken. Het belangrijkste is dat u de kern van het probleem van Hugo Münsterberg en Gordon Allport begrijpt, en bedenkt wat u daar zelf een goede oplossing voor zou vinden.
Hoewel de verzoening tussen nomothetische en idiografische wetenschap hem na aan het hart lag, was het meeste werk van Gordon Allport toch hoofdzakelijk nomothetisch van aard. In zijn onderzoek naar persoonlijkheidstrekken ging hij kwantitatief werken en zocht hij zelfs bewust de samenwerking met wetenschappers die daar nog veel systematischer en rigoureuzer mee omsprongen dan hij zelf.
Geef een korte beschrijving van het werk dat Gordon Allport verrichtte in het kader van zijn promotieonderzoek.
Toen Allport zocht naar een goed onderwerp voor zijn promotie, kwam hij uit op het begrip persoonlijkheid, dat toentertijd nog weinig consistent gebruikt werd in de psychologie. Samen met zijn broer Floyd Allport inventariseerde hij de verschillende manieren waarop die term in onderzoek gebruikt werd, en concludeerde dat al die onderzoeken een belangrijk punt gemeen hadden. Ze hadden allemaal aandacht voor individuele verschillen in persoonlijkheidstrekken – patronen van gedrag, temperament, intelligentie, sociale houding en emotie – die van persoon tot persoon konden verschillen.
Gezamenlijk schreven de broers een grondleggend artikel over persoonlijkheidskenmerken (traits), dat ze publiceerden in het tijdschrift waarvan ze beiden redacteur waren: het Journal of Abnormal and Social Psychology. In dit artikel met de titel ‘Personality Traits: Their Classification and Measurement’ maakten ze een indeling van persoonlijkheidskenmerken in vier groepen, namelijk intelligentie, temperament, zelfexpressie en socialiteit.
Gordon Allport baseerde zijn promotieonderzoek vervolgens op deze indeling, waarbij hij 55 studenten hun eigen en elkanders persoonlijkheidstrekken systematisch liet beoordelen. Het onderzoek zelf was verre van perfect, maar het liet wel als eerste zien dat het mogelijk was om persoonlijkheidstrekken op een systematische manier in kaart te brengen, en om individuele verschillen daarin kwantitatief te onderzoeken.
In de jaren die volgden zouden diverse wetenschappers deze richting van Gordon Allport volgen. Steeds meer wetenschappers probeerden in navolging van Allport clusters aan te wijzen van persoonlijkheidstrekken, om zodoende tot de onderliggende structuur van persoonlijkheidsverschillen te komen. Een van de eersten die dit deed was Raymond Cattell.
Beschrijf hoe Cattell betrokken raakte bij het persoonlijkheidsonderzoek en uiteindelijk tot zijn 16PF-vragenlijst kwam.
Allport, die zichzelf niet zag als een expert op gebied van kwantitatief onderzoek en statistiek, haalde de leiding van Harvard over om de jonge getalenteerde Britse psycholoog en statisticus Raymond B. Cattell aan te stellen, om het in kaart brengen van persoonlijkheidstrekken beter aan te pakken. Cattell gebruikte de uitkomst van eerder onderzoek van Allport, waarin een begin was gemaakt met het benoemen van persoonlijkheidstrekken aan de hand van duizenden begrippen uit het woordenboek die gebruikt werden om individuen te beschrijven.
Allport had deze in eerste instantie wat ad hoc gefilterd en geclusterd, samen met een collega. Cattell pakte dat nu systematisch aan met behulp van een factoranalyse die toen als statistische methode net was ontwikkeld. Hij kwam tot zestien clusters van overeenkomstige persoonlijkheidstrekken, waarvoor hij vervolgens een meetinstrument ontwikkelde: de Sixteen Personality Factor Questionnaire (16PF).
In de decennia na Cattell beheerste vooral het precieze aantal factoren de discussie in het persoonlijkheidsonderzoek.
Beschrijf hoe er steeds andere aantallen van factoren werden vastgesteld, en hoe dit leidde tot het tegenwoordig meest gangbare model.
In eerste instantie presenteerde Cattell zestien persoonlijkheidsfactoren, maar hij realiseerde zich ook dat de statistisch techniek van factoranalyse verder doorgevoerd kon worden. Uiteindelijk vond hij vijf overkoepelende factoren, maar hij beredeneerde ook dat hij met de zestien factoren die hij in eerste instantie had vastgesteld, het gedrag van mensen nauwkeuriger kon voorspellen. Daarom kende hij uiteindelijk meer waarde toe aan zijn oorspronkelijke model
Hans Eysenck, een vooraanstaande Brits psycholoog, was dat niet met Cattell eens. Volgens hem moest de psychologie louter nomothetisch te werk gaan, en was het dus zaak om een zo algemeen mogelijke theorie over persoonlijkheid op te stellen. Daarom reduceerde hij het aantal persoonlijkheidsfactoren tot slechts drie: psychoticisme, extraversie en neuroticisme. Het model is de geschiedenis in gegaan als het PEN-model.
Hoewel het inmiddels duidelijk was dat – ondanks de schijn van precisie die de statistiek met zich meebracht – het uiteindelijk erg arbitrair was voor hoeveel factoren men koos, bleek er in aan het eind jaren tachtig tot consensus te ontstaan toen het Big Five-model werd opgesteld. De vijf clusters die hierin zitten zijn: extraversie, vriendelijkheid, consciëntieusheid, neuroticisme en openheid. Hoewel de discussie nog altijd niet beslecht is, is dit Big Five-model toch al ruim 25 jaar lang het algemeen gehanteerde model van persoonlijkheid.
Abraham Maslow werd in 1908 in New York geboren als oudste zoon van een Russisch-Joods immigrantenechtpaar. Hij was succesvol als scholier en als student, maar moest voortdurend omgaan met de antisemitische cultuur, met name op gerenommeerde universiteiten. Maar juist de underdogpositie die hij daardoor innam, gaf de ruimte om ongestoord te werken aan zijn plek in de psychologie. Net als Gordon Allport, ontmoette hij daarbij allerlei inspiratoren gedurende zijn carrière, die hem brachten tot een genuanceerd mensbeeld dat kritisch stond tegenover de toen vigerende psychologie.
Wat was de eerste psychologische stroming die het enthousiasme van Maslow wist te wekken, en hoe kwam dat tot uiting in zijn promotieonderzoek?
Wetend wat hij later aan ideeën zou ontwikkelen, zou je het niet denken, maar Maslow werd als psychologiestudent in eerste instantie vooral heel enthousiast over het behaviorisme dat hij meende te herkennen als ‘echte psychologische wetenschap’.
In lijn hiermee ging hij voor zijn promotie onderzoek doen naar het gedrag van apen. Omdat hij inmiddels ook had kennisgemaakt met het werk van Sigmund Freud en Alfred Adler, richtte hij zich in dat onderzoek op de vraag wat de rol van seksualiteit en dominantie is in het gedrag van apen. Zijn conclusie was dat seksualiteit een belangrijke rol speelt, maar dat dominantie zwaarder weegt als het erop aankomt.
Zijn promotieonderzoek leverde Maslow in eerste instantie een tweejarig contract op aan de Columbia University in New York, bij de gerenommeerde psycholoog Edward Lee Thorndike. In 1937 voelde hij zich vanwege zijn Joodse identiteit echter gedwongen om genoegen te nemen met een bescheiden functie aan het Brooklyn College in New York. Dit stelde hem echter wel in staat om onderdeel te blijven van de intellectuele atmosfeer van wat hij typeerde als ‘New Athens’.
Wat bedoelde Maslow met deze typering, en wat was de historische aanleiding voor het ontstaan van dit “New Athens”?
Met deze typering doelde Abraham Maslow op de intellectuele atmosfeer in het New York van de jaren dertig. Volgens hem was er niet meer zo’n hoge concentratie van intellectuelen op een locatie geweest sinds de ontwikkeling van de klassieke westerse filosofie in Athene rond 400 voor Christus. Daarom ervoer hij de intellectuele sfeer in New York in die jaren als een nieuw Athene.
Deze samenloop van intellectuelen in New York was het gevolg van de opkomst van Adolf Hitler. Door de groei van het nazisme in Duitsland vluchtten veel, meestal Joodse, intellectuelen van internationale faam vanuit Europa naar de VS. Zij arriveerden gewoonlijk in New York, en hadden vervolgens weinig redenen om verder te reizen, waardoor deze stad in korte tijd een intellectueel centrum van wereldformaat werd, zoals Athene dat in de klassieke oudheid was geweest.
In deze smeltkroes kwam Abraham Maslow allerlei denkers van formaat tegen, die hem voedden met de Europese intellectuele traditie en zodoende een grote invloed hadden op zijn denken en zijn verdere werk.
Noem de belangrijkste inspiratoren en mentoren van Abraham Maslow uit de jaren dertig en leg uit waarmee ze Maslow inspireerden.
De antropologe Ruth Benedict inspireerde Maslow met haar opvattingen over cultuur. Zij maakte een indeling van drie verschillende typen – Apollinische culturen waren overwegend beheerst en rationeel; Dionysische culturen waren overwegend emotioneel en ongeremd; Paranoïde culturen waren overwegend wantrouwend en antagonistisch – en wist hem te doordringen van het belang van culturele factoren voor de vorming van persoonlijkheid, maar dat er ook universele basisbehoeften zijn die belangrijker zijn dan zulke culturele verschillen.
Daarnaast waren er drie neofreudianen die een belangrijk rol speelde in de ontwikkeling van het denken van Maslow. De beroemde Alfred Adler inspireerde Maslow bijvoorbeeld met zijn overtuiging dat handicaps met succes overwonnen kunnen worden en met de opvatting dat mensen van nature sociale wezens zijn. Van Karen Horney leerde hij dat veiligheid en zekerheid belangrijke factoren zijn en dat cultuur een belangrijke rol speelt bij het benoemen van wat normaal en abnormaal gedrag is. De schrijver Erich Fromm leerde Maslow hoe mensen als opgroeiende kinderen leren om invloed uit te oefenen op hun omgeving en keuzes te maken uit talloze mogelijkheden.
Naast de antropologie en de neopsychoanalyse was ook de gestaltpsychologie van invloed op Maslow. De vooraanstaande gestaltpsycholoog Max Wertheimer inspireerde Maslow met de opvatting dat psychologie meer aandacht moet hebben voor positieve aspecten van menselijk denken en gedrag en zich niet alleen moet bezighouden met stoornissen en abnormaliteit. Ook wees Wertheimer Maslow op het bestaan van plotseling verkregen inzichten (aha-erlebnis), die Maslow in zijn eigen theorie ‘peak experiences’ zou noemen.
Het gerelateerde begrip zelfactualisatie nam hij over van de gestaltneuroloog Kurt Goldstein, al zou hij het begrip wel anders gaan gebruiken. Voor Goldstein was dat het terugvinden van de eigen ‘heelheid’ na een trauma, voor Maslow stond het begrip voor het bereiken van volledige zelfontplooiing.
Gebaseerd op al deze inzichten en inspiratiebronnen schreef Maslow in 1943 een beroemd geworden artikel met de titel ‘A Theory of Human Motivation’. Hierin betoogde hij dat de menselijke basisbehoeften op een hiërarchische manier zijn geordend.
Beschrijf dit model en geef aan om welke basisbehoeften het gaat en hoe die geordend zijn.
Het model van Maslow, wordt gewoonlijk afgebeeld als een piramide van hiërarchisch geordende basisbehoeften. Onderin bevinden zich de meest basale behoeften waaraan als eerste voldaan moet worden. Pas als deze bevredigd zijn, ontstaat er ruimte voor de bevrediging van hogere basisbehoeften.
Helemaal voorop staan de fysiologische behoeften die te maken hebben met in leven blijven, zoals de behoefte aan eten, drinken, slaap, zuurstof en warmte.
Als deze primaire behoeften zijn bevredigd, verschijnt de volgende laag basisbehoeften: die van veiligheid en zekerheid, van bescherming tegen allerlei bedreigingen.
De derde laag van basisbehoeften is die van liefde, ofwel de behoefte om door anderen geliefd en geaccepteerd te worden.
De vierde laag van basisbehoeften is die van achting en waardering. We willen graag gewaardeerd worden door anderen en daarmee samenhangend een positief zelfbeeld hebben.
De vijfde en hoogste basisbehoefte is de zelf-actualisatie of zelfontplooiing. Daar komen we pas aan toe als de andere basisbehoeften zijn vervuld.
Dit betekent dat volledige zelfontplooiing het doel is voor de mens, volgens Maslow, maar dat lang niet iedereen daaraan toe komt. Velen zullen het grootste deel van hun leven bezig zijn met het vervullen van onderliggende basisbehoeften.
Met dit model in de hand streefde Maslow naar een vorm van psychologie die niet alleen ging over het objectief analyseren van processen – zoals in het behaviorisme gebeurde – of over de klinische bestrijding van stoornissen en afwijkingen – zoals in de psychoanalyse. De belangrijkste taak voor de psychologie was, volgens Maslow, om mensen te ondersteunen bij hun streven naar zelfontplooiing. Met deze opvattingen wilde hij een derde weg vinden in de psychologie, naast het behaviorisme en de psychoanalyse, en werd hij een van de belangrijkste grondleggers van de humanistische psychologie. Maslow legde deze weg echter niet alleen af. In het boek worden drie belangrijke bondgenoten genoemd, die samen met Maslow vormgaven aan deze nieuwe benadering.
Welke drie bondgenoten bedoelen we hier? Benoem hen, en geef een korte beschrijving van hun belangrijkste bijdrage aan de humanistische psychologie.
De eerste die besproken wordt, is Carl Rogers. Als psychotherapeut volgde hij aanvankelijk de opvattingen en methode van Freud, maar hij brak daarmee omdat hij nadruk op seksualiteit en minderwaardigheid te negatief vond, en zijn bedenkingen had bij de autoritaire houding van de therapeut in de psychoanalyse. In de plaats daarvan ontwikkelde hij de cliëntgerichte therapie waarin therapeut en cliënt gelijkwaardig zijn, en waarbij de taak van de therapeut is om de uitspraken van de cliënt in andere bewoordingen te herhalen en ‘terug te geven’. De therapeut biedt dus geen inzicht, maar helpt zijn cliënt zelf tot inzicht te komen en ondersteunt zo het groeiproces van de cliënt. Deze benadering sloot uitstekend aan bij de uitgangspunten van Maslow die ook van mening was dat de psychologie met groei van het individu bezig moest zijn, en niet alleen maar met stoornissen en afwijkingen.
De tweede bondgenoot was Rollo May. Oorspronkelijk opgeleid in de theologie, raakte hij, tijdens een langdurig verblijf in een sanatorium vanwege tuberculose, geïnteresseerd in existentialistische filosofie. Eenmaal hersteld van zijn ziekte behaalde hij een graad in de psychologie, en ontwikkelde een existentiële psychotherapie waarin hij de zoektocht naar een betekenisvol leven benadrukte. Deze nadruk op betekenis sloot goed aan bij het belang dat Maslow hechtte aan zelfactualisatie, en Rogers nadruk op groei tijdens het therapeutische proces.
Tot slot was ook Gordon Allport, die we aan het begin van deze studietaak uitgebreid hebben bekeken, een belangrijk personage in deze beweging. Allport was ongeveer tien jaar ouder dan Maslow en benadrukte al langer dat psychologie zou moeten gaan over mensen in plaats van over cijfers, en dat de nadruk in de psychologie te veel op abnormaliteit en ziekte was komen te liggen. Hij benadrukte de waarde van de idiografie, en dus van het therapeutisch proces, maar daarbij moest wel ook aandacht zijn voor de positieve aspecten van denken en gedrag, zoals leren, motivatie en zelfontplooiing. Het drietal van Maslow, Rogers en May vond in hem dus een natuurlijke senior die kon helpen hun beweging te bestendigen.
Het werk van Allport, Maslow, Rogers en Rollo heeft zeker haar gevolg gehad. De grondslag die zij legden met hun humanistische psychologie zou uiteindelijk de voedingsbodem worden voor de recente stroming die bekend werd als de positieve psychologie.
Hoe veranderde het gebruik van de term ‘persoonlijkheid’ over tijd?
In de 19e eeuw werd dit woord vooral in medische zin gebruikt.
In de vroege 20e eeuw verbreedde de betekenis zich tot een psychologisch woord voor karakter, met een morele connotatie.q