T1.1 Antieke grondslagen Flashcards

1
Q

Sinds wanneer bestaat psychologie?

Wie is de aartsvader?

A

Eind 19e eeuw.

Wilhelm Wundt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Over het werk van de presocratische filosofen weten wij heel weinig, en wat wij weten is vrijwel uitsluitend afkomstig uit het werk van filosofen die na hen kwamen. Hun gedachten zijn hoofdzakelijk overgeleverd via het werk van filosofen als Socrates, Plato een Aristoteles.

Geef een overzicht van de presocratische filosofen die in het boek besproken worden, en beschrijf van ieder welke ideeën zij hadden en in welke mate deze zich bevonden op het gebied van psychologie of aanpalende terreinen.
6x

A
  1. Thales
    ca. 624 - 546 v.Chr.
    - Natuurwetenschappelijke observaties (astronomie, meteorologie)
    - Noemde water als meest belangrijke element in de kosmos
  2. Pythagoras
    ca. 570 - 495 v.Chr.
    - Mathematische regelmatigheden in de natuur
  3. Heraclitus
    ca. 535 - 470 v.Chr.
    - Relatie tussen stabiliteit en verandering (´je kunt nooit tweemaal in dezelfde rivier stappen´)
    - Eenheid van tegengestelde zaken (een weg omhoog is ook een weg omlaag)
  4. Zeno
    ca. 490 - 430 v.Chr.
    - Oneindigheid (een afstand kan ontelbare keren in tweeën opgedeeld worden)
  5. Protagoras
    ca. 490 - 420 v.Chr.
    - Geen hypothetische of verheven vraagstukken
    - Menselijke ervaring en gedrag (“de mens is de maat der dingen”)
    - Controle en manipulatie van gedrag
  6. Hippocrates
    ca. 460 - 370 v.Chr.
    - Geneeskunde: ziekte als natuurlijk verschijnsel
    - Theorie der lichaamssappen (humoral theory): balans tussen bloed, gele gal, zwarte gal en slijm als bron van temperament en stoornissen.
    - Pleidooi voor een gematigde, evenwichtige levensstijl.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Het moge duidelijk zijn dat deze filosofen niet primair met psychologische vraagstukken bezig waren. Toch mogen deze presocratici niet ontbreken in een geschiedenis van de psychologie, omdat je juist in hun werk de wetenschappelijke aandacht voor de menselijke psyche ziet ontwaken.

Reflecteer op het overzicht van de 6 presocratische filosofen en beschrijf kort hoe in de voorgeschiedenis van het Griekse denken de aandacht voor de menselijke geest ontstaat

A

In dit overzicht zien we dat de eerste presocratische filosofen hoofdzakelijk aandacht lijken te hebben voor de natuur en de regelmatigheden daarin. Vanaf Heraclitus komt de nadruk meer te liggen op abstracties en redeneringen die onze ervaring betreffen, bijvoorbeeld in de manier waarop Heraclitus en Zeno wijzen op de relativiteit van en tegenstrijdigheden in ons begrip van de wereld. Pas vanaf Protagoras gaat het echt over psychologische ideeën. Hij benadrukt het belang van de menselijke ervaring van de realiteit, in plaats van de realiteit zelf, en onderzoekt hoe gedrag te sturen is. Daarbovenop levert Hippocrates een echt psychologische theorie over het menselijk temperament. Zijn natuurwetenschappelijke verklaring hiervoor nemen we nu niet meer serieus, maar het is wel interessant dat hij een poging ondernam om fysiologische regelmatigheden te koppelen aan psychologische regelmatigheden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Welbeschouwd wordt er in het boek niet zo veel gezegd over de psychologische opvattingen van specifieke presocratische filosofen. We hebben de theorie over het menselijk temperament van Hippocrates, en we weten dat Protagoras het belang van de individuele ervaring benadrukte, maar de psychologische ideeën van eerdere filosofen blijven onbekend. We weten wel in meer algemene termen hoe de oude Grieken over de menselijke geest dachten.

Geef een korte definitie van hun concept van de menselijke psyche, en bespreek hoe dit concept zich verhoudt tot ons huidige gebruik van die term.

A

Het Griekse woord Psyche betekende oorspronkelijk letterlijk ‘adem’, maar kreeg in de loop van de tijd een steeds bredere, metaforische betekenis, omdat het in verband stond met de aanwezigheid van ‘leven’. Daarom is de meer recente vertaling naar het Engelse ‘soul’, en dus het Nederlands ‘ziel’ meer op zijn plaats. Tegenwoordig is die vertaling meestal verder beperkt tot het Engelse ‘mind’, dat het best vertaald kan worden naar het Nederlands als de ‘geest’, die het primaire object is van de psychologie, en de psychiatrie. De Grieken associeerden de psyche vaak met het element ‘lucht’, vanwege de associatie met adem, maar ook wel met het element ‘vuur’, omdat levende wezens warm waren, en dode dingen koud. Naarmate de tijd vorderde werd de psyche echter steeds meer beschouwd in termen van het functioneren van de mens in het dagelijks leven, zoals we dat bijvoorbeeld bij Protagoras tegenkomen. Deze opvatting zou echter pas echt tot bloei komen in het werk van filosofen die na Socrates kwamen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Ook over Socrates, de eerst van de drie grote Griekse filosofen, weten we eigenlijk weinig. Uit het werk van zijn leerling Plato, die uitvoerig beschrijft wat hij geleerd heeft van Socrates, weten we dat Socrates een stekelige persoon was, die zijn leerlingen vooral tot eigen inzichten dwong door de discussie met ze aan te gaan. Plato nam in die discussies veel ideeën over van Socrates. Dat geldt zeker ook voor diens opvatting over het menselijk vermogen om de wereld te begrijpen.

Beschrijf hoe Plato dacht over de relatie tussen de zintuiglijke ervaring en onze verstandelijke vermogens.

A

Plato benadrukte dat de menselijke geest was aangeboren. Wat wij weten is volgens hem, net als volgens Socrates, dus al in ons aanwezig bij geboorte, wij moeten dat alleen weer herinneren door onze aangeboren verstandelijke vermogens te gebruiken. Met die verstandelijke vermogens hebben wij toegang tot de ideeënwereld waarin de essentie van alles in zijn ideale vorm aanwezig is. De zintuiglijke ervaring is slechts een particuliere, vluchtige afdruk van die tijdloze, essentiële, ideale vorm.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Op zijn beurt werd Plato de leermeester van Aristoteles. Met name van die laatste klinken de ideeën nog altijd door in de hedendaagse psychologie. Op een aantal punten was Aristoteles duidelijk een andere mening toegedaan dan Plato, onder andere ook wanneer het ging over onze zintuigelijke en verstandelijke vermogens.

Plato en Aristoteles dachten elk op heel eigen wijze over de menselijke geest. Bespreek de opvattingen van Aristoteles over ons vermogen om de wereld te begrijpen en benadruk daarbij de verschillen met Plato.

A

Aristoteles benadrukte, in tegenstelling tot Plato, juist de waarde van de zintuiglijke ervaring, en vergeleek de menselijke geest met een onbeschreven wastablet. De indrukken die onze ervaringen tijdens ons leven achterlaten op dat wastablet, vormen onze geest.

Deze opvatting zien we terug in de manier waarop Aristoteles wetenschap bedreef: niet door abstracte gedachten te formuleren met het verstand, maar door middel van uitgebreide en nauwkeurige observatie. Pas daarna waren de verstandelijke vermogens van belang om deze ruwe ervaringen te ordenen. Het verstandelijke vermogen, de rationele ziel, was dus niet onbelangrijk volgens Aristoteles. Integendeel, het was een kenmerk dat de mens onderscheidde van alle andere levensvormen. Het was echter niet, zoals bij Plato, de bron van onze kennis, maar een stuk gereedschap om onze zintuiglijke indrukken te ordenen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

De hedendaagse psychologie wordt gekenmerkt door een focus op de biologie als de verklaringsgrond voor onze ervaringen en gedragingen, met een boek als Wij zijn ons brein van Dick Swaab als voor de hand liggend voorbeeld. In de antieke Griekse filosofie zijn maar weinig auteurs te vinden die zo´n stelling zouden onderschrijven - en die stelling verdient ook best wat nuancering - maar als de psychologie een volwassen wetenschap wil zijn, dan is een dergelijke zoektocht naar onderliggende verklarende mechanismen wel noodzakelijk.

Hoe keken de Griekse filosofen naar deze kwestie van verklarende mechanismen? Waar het gaat om het geven van objectieve natuurwetenschappelijke verklaringen voor fenomenen, lijkt het standpunt van Democritus waarschijnlijk nog het meest op ons hedendaagse uitgangspunt.

Beschrijf kort in algemene termen hoe Democritus het universum, en de gebeurtenissen daarin, opvatte.

A

Democritus stelde dat het volledige universum was opgebouwd uit ontelbaar veel ondeelbare deeltjes die door de lege ruimte zweefden. Deze deeltjes - ook wel atomen genaamd - botsen en clusteren op willekeurige wijze en vormen zo alle stoffen en objecten in het universum. De verklaring van Democritus voor alles wat bestaat, is dus puur mechanistisch. Er komt geen vooropgezet plan bij kijken, of een hoger doel, of een wil die bepaalt hoe de zaken moeten verlopen. Alles wat bestaat en gebeurt is het gevolg van doelloze, toevallige botsing van miniscule deeltjes.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Op eenzelfde wijze (visie van Democritus) zou je niet alleen het onderzoeksobject van de natuurkunde kunnen beschrijven, maar bijvoorbeeld ook het onderzoeksobject van de psychologie.

1.3.2 Probeer vanuit het perspectief van Democritus een verklaring te geven voor ons gedrag en onze ervaringen.

A

Wanneer we deze benadering van Democritus toepassen op menselijk gedrag, en menselijke ervaring, dan komen we aardig in de buurt van het dominante uitgangspunt in de hedendaagse psychologie. Gedrag en ervaring zijn dan namelijk niets anders dan bijproducten van de toevallige werking van ons materiële lichaam, oftewel: wij zijn ons brein. Of misschien beter: wij zijn een brein, gesitueerd in een oneindig universum vol atomen, die op willekeurige wijze botsen en clusteren en zodoende op willekeurige wijze processen in dat brein teweegbrengen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hoewel de ideeën van Democritus dus goed lijken te passen bij onze hedendaagse opvatting van de natuur en de mens, was dat in zijn tijd wel anders. Zijn opvattingen werden zeer vijandig bekritiseerd door zijn tijdgenoten.

Hoe verhouden de opvattingen van Democritus zich tot de opvattingen van Socrates, Plato en Aristoteles?

A

Hoe de filosofie van Democritus ontvangen werd door Socrates, wordt niet verteld, maar het is bekend dat zijn werk door vrijwel iedereen werd verworpen, en het is zeer voorstelbaar dat Socrates dat ook deed. Diens ideeën omtrent een onstoffelijke ziel die telkens reïncarneert in een nieuw lichaam en daarbij alle kennis alvast in sluimerende toestand aanbrengt in het ongeboren kind, strookt natuurlijk totaal niet met het materialistische, mechanistische karakter van de filosofie van Democritus.

Plato heeft, voor zover bekend, nergens in zijn werken de filosofie van Democritus besproken. Hij zou wel gezegd hebben dat het werk van Democritus verbrand zou moeten worden. Net als bij Socrates is dat ook zeer voorstelbaar, gezien zijn nadruk op een onstoffelijke, zuivere ideeënwereld die de bron zou zijn van alle kennis.

Wat dat betreft lijkt Aristoteles nog het meest ontvankelijk voor de ideeën van Democritus. Hij benadrukt in zijn werk immers ook de werking van de natuur en ziet de geest vooral als een lichamelijk stuk gereedschap, in tegenstelling tot de onstoffelijke ideeënwereld die de geest bij Socrates en Plato lijkt te zijn. Toch verwierp ook hij het werk van Democritus, omdat het achterhaald zou zijn, en ook dat is begrijpelijk. In Aristoteles’ filosofie over de vier oorzaken van elke gebeurtenis, noemt hij een materiële oorzaak (material cause) en een werkoorzaak (efficient cause) die prima passen bij het materialistische en mechanistische uitgangspunt van Democritus, maar ook een formele oorzaak (formal cause) en een doeloorzaak (final cause) die het vooropgezette plan en het doel van een handeling beschrijven. Volgens Democritus - en de huidige wetenschappelijke opvattingen - bestaat zo´n planmatige en doelmatige opzet helemaal niet in de natuur.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

In de geschiedschrijving van de wetenschap is nogal eens sprake van een eenzijdige nadruk op de Europese en Anglo-Amerikaanse verworvenheden. Dit leidt er toe dat de periode tussen het uiteenvallen van het Romeinse Rijk en de opkomst van de Europese renaissance ongeveer duizend jaar later, wordt afgeschilderd als een periode van verval, stagnatie, oorlog en armoede.

Intellectueel wordt de periode vaak gezien als een periode van kerkelijke dogmatiek die geen kritische ontwikkeling toestond. Wanneer we dit eurocentrisme loslaten, dan blijkt echter dat er elders wel degelijk sprake was van belangwekkende intellectuele ontwikkelingen. Gelukkig is daar in de geschiedschrijving steeds meer aandacht voor.

Veel van het werk van de antieke Griekse filosofen was waarschijnlijk vergeten en voor eeuwig verloren gegaan als het niet langs een historische omweg aan het eind van de middeleeuwen onder de aandacht was gekomen van een aantal Europese filosofen. Er zijn meerdere essentiële historische gebeurtenissen of processen te noemen die hieraan hebben bijgedragen. Welke kunt u bedenken? We vragen in dit geval dus niet naar inhoudelijke ontwikkeling, maar naar externe factoren die ertoe hebben geleid dat de antieke Grieks filosofie behouden is gebleven. 5x

A
  1. Een eerste gebeurtenis van belang die ervoor zorgde dat veel antieke Griekse filosofie bewaard is gebleven, is het feit dat Aristoteles werd aangetrokken als leraar van Alexander de Grote. In die positie was hij in staat om een belangwekkend deel van die filosofische erfenis door te geven aan iemand die later van enorme politieke invloed zou zijn.
  2. Een tweede factor in het betreffende proces, was de expansiedrift van Alexander de Grote. Doordat hij een rijk stichtte dat vanuit Griekenland en Turkije, via Egypte en Perzië reikte tot in India, ontstond een enorme invloedssfeer waarin de klassieke Griekse filosofie verspreid raakte onder intellectuelen buiten Europa.
  3. Een derde belangrijke stap is dat het klassieke werk van Griekse filosofen in deze regionen, in tegenstelling tot Europa, wel bewaard bleef en door filosofen als Al-Kindi, Alhazen en Avicenna werd doorontwikkeld tijdens de Europese middeleeuwen.
  4. Een vierde belangrijke factor is dat deze overwegend islamitische filosofen bij de doorontwikkeling van de klassieke Griekse filosofie, veel moeite deden om deze in overeenstemming te brengen met hun monotheïstische geloof, en zodoende onbedoeld betrekkelijk verteerbaar maakte voor de eveneens monotheïstische christelijke geleerden als Thomas van Aquino.
  5. Een vijfde belangrijke ontwikkeling is dat naar het einde van de middeleeuwen het contact tussen de Europese en de Arabisch wereld steeds intensiever werd, in eerste instantie nog door vijandige kruistochten, maar later ook meer vreedzaam door de bloeiende handel in het zuiden van Italië en Spanje. Hierdoor kwam het antieke gedachtegoed uiteindelijk weer onder de aandacht van intellectuelen in Europa.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Van welke filiosofische benaderingen waren Socrates en Plato aanhangers van? 2x

En van welke Aristoteles?

A

Nativisme en rationalisme

Empirisme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Waarom kan Socrates’ gedachten gezien worden als een extreme versie van nativisme?

A

Volgens Plato zag Socrates de menselijke psyche als onsterfelijk. In een
voortdurend proces van reïncarnatie en wedergeboorte wordt verzamelde kennis vergeten, maar onder bepaalde omstandigheden kan die kennis gedeeltelijk herinnerd worden. Vergeten kennis ligt in de psyche verborgen
en met hulp van empirische ervaring naar boven gebracht kan worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Over Plato’s jonge jaren weten we weinig met zekerheid. Hij was ongeveer 25 toen Socrates werd berecht en geëxecuteerd. Plato ontvluchtte Athene, maar kwam later terug en stichtte de Academie. Hij leidde die meer dan 40 jaar, en boog zich over de Socratische vraag naar wat in de menselijke geest aangeboren is. Hij voegde daaraan de vraag toe wat de relatie is tussen aangeboren eigenschappen en zintuiglijke ervaringen.

Tot Plato’s meest invloedrijke antwoorden op deze vragen behoort het onderscheid tussen verschijningsvormen en ideale vormen.
Wat betekenen deze termen?

Tot welke filosofische benadering horen deze gedachten?

A

Verschijninsvorm: iemands feitelijke
en bewuste waarneming van een voorwerp.

Ideale vorm: achter de verschijningsvorm ligt de ideale vorm, de essentie van dat voorwerp.

Idealisme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat wilde Avicenna aantonen met zijn gedachtenexperiment van de zwevende man?

A

Dat de ziel een duidelijk van het lichaam te onderscheiden entiteit is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Welke drie lagen van de ziel zijn er volgens Aristoteles?

A
  1. Vegetatieve ziel: omvat voeding en voortplanting. Dit zijn de meest fundamentele kenmerken van alle psyches, zelfs van de laagste organismen
  2. Sensitieve ziel: omvat de functies voorbeweging, gewaarwording, geheugen en verbeelding
  3. Rationele ziel: omvat het vermogen om te redeneren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Sommige van Aristoteles’ belangrijkste geschriften gingen in op de speciale capaciteiten van de menselijke rationele ziel. Sommige daarvan waren relevant voor het tweede element van zijn biologische onderzoeken. Wat betoogde hij in het tweede deel?

A

classificatie. Aristoteles betoogde dat de menselijke psyche een
aantal aangeboren ▌categorieën heeft waarin herinneringen en ideeën worden geclassificeerd en georganiseerd. Tot deze categorieën behoren substantie, hoeveelheid, hoedanigheid, plaats, tijd, verhouding en activiteit. Ervaringen die volgens deze categorieën worden
ingedeeld maken het mogelijk betekenisvolle uitspraken te doen, die een onderwerp beschrijven waarover iets wordt gesteld of beweerd. Aristoteles toonde het verband tussen
verschillende onderwerpen en stellingen, volgens wetten van de logica. ▌Aristotelische logica
is sindsdien een fundamenteel onderdeel van de Westerse filosofie.

17
Q

Sommige van Aristoteles’ belangrijkste geschriften gingen in op de speciale capaciteiten van de menselijke rationele ziel. Sommige daarvan waren relevant voor het tweede element van zijn biologische onderzoeken. Wat betoogde hij in het tweede deel?

A

Aristoteles betoogde dat de menselijke psyche een aantal aangeboren ▌categorieën heeft waarin herinneringen en ideeën worden geclassificeerd en georganiseerd. Tot deze categorieën behoren substantie, hoeveelheid, hoedanigheid, plaats, tijd, verhouding en activiteit. Ervaringen die volgens deze categorieën worden ingedeeld maken het mogelijk betekenisvolle uitspraken te doen, die een onderwerp beschrijven waarover iets wordt gesteld of beweerd. Aristoteles toonde het verband tussen verschillende onderwerpen en stellingen, volgens wetten van de logica. ▌Aristotelische logica is sindsdien een fundamenteel onderdeel van de Westerse filosofie.

18
Q

Op basis van de observatiemethoden van hun tijd kwamen de Hippocraten met de ▌humorale theorie. Wat houdt deze in?

A

verklaring van ziekte en gezondheid als gevolg van balans of onbalans tussen vier ▌lichaamssappen

19
Q

Aristoteles’ interesse in natuurlijke historie bleef groot. Samen met Theophrastus bracht hij een aantal werken voort die als mijlpalen in de geschiedenis van de biologie gezien worden. Voor Aristoteles en Theophrastus kende het verwerven van kennis twee essentiële stappen: observatie en classificatie. Hun vroege zoölogische en botanische classificatie vormt het begin van het biologische deelgebied van de…

A

taxonomie

20
Q

Op Democritus’ atoomtheorie kwam veel kritiek vooral omdat die strijdig ws met het Griekse uitgangspunt van….

Aristoteles nam hierin het krachtigst stelling met zijn bewering dat alle gebeurtenissen vier essentiële oorzaken hebben. Welke 4?

A

Causaliteit, dat stelt dat elke gebeurtenis een doel dient

  1. materiële oorzaak (de stof waaruit iets wordt gemaakt)
  2. formele oorzaak (het idee of plan achter de gebeurtenis),
  3. werkoorzaak (de acties die de gebeurtenis tot stand brengen)
  4. oeloorzaak (het doel waartoe iets wordt veroorzaakt).