Symbolen Flashcards

1
Q

Semiotiek

A

Leer van de tekens

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Icoon

A

Gelijkenis relatie tussen beeld en werkelijkheid

bijv. plattegrond & foto

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Index

A

(Symptoom) directe verbinding met object.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Symbool

A

Geen directe maar geleerde relatie met object

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Sign

A

Teken-object, handeling abstractie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Signifier

A

Betekenaar: Geeft de betekenis aan een teken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Signified

A

Betekenis/Betekenisgeving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Symbool

A

Een vehikel voor een opvatting en die opvatting is de betekenis van het symbool.
Symbolen condenseren betekenissen, zijn multifocaal en hebben verschillende betekenissen omdat ze verschillende betekenisgevers hebben.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Symbolen kunnen zorgen voor

A

macht & sociale identiteit: kan integreren maar ook tegen elkaar uit spelen. Symbolen laten zien wie de mensen zijn, of willen zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat geven systemen van symbolen weer?

A

De opvattingen over een algemene bestaansorde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Twee werkelijkheden volgens Geertz

A

De empirisch waarneembare werkelijkheid en de niet-empirisch waarneembare werkelijkheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Symbolen ordenen chaos en onzekerheid op 3 terreinen

A

Intellectueel: Grenzen van kennis
Emotioneel: Lijden, pijn dood
Ethiek: Rechtvaardigheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Classificatie

A

Culturele ordening van de wereld, ‘matter out of place’

Mary Douglas

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Betekenis van een herdenking is afhankelijk van

A

de actoren en hun keuzes en interpretaties van tijd en plaats.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Sociaal geheugen (Connerton)

A

Persoonlijk geheugen: Gebaseerd op persoonlijke ervaringen, biografie
Cognitief geheugen; Algemene kennis over de wereld
‘Gewoonte-geheugen’: Belichaamd, geïncorporeerd, embodied

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

History

A

reeks gebeurtenissen waarvan de feitelijkheid algemeen geaccepteerd is (dus evengoed discutabel of mythisch kan zijn

17
Q

Historicity

A

persoonlijke en/of sociaal culturele interpretaties van feitelijke gebeurtenissen

18
Q

Historiography

A

Geschiedschrijving

19
Q

Ethnohistory

A

History volgens de leden van een ‘traditionele’/ongeletterde samenleving opgetekend door westerse onderzoekers

20
Q

Historicism:

A

opdringen van historisch perspectief op een cultuur waar het verleden weinig of geen relevantie heeft (bv Inuit)

21
Q

Wie is representatief voor alle kennis van een cultuur?

A

Geen enkel lid van een samenleving is representatief voor alle kennis van zijn/haar cultuur.

22
Q

De kenmerkende sociale ongelijkheid in iedere samenleving komt door

A

De overdracht van verschillende kennisvormen en vaardigheden.

23
Q

Sociale identiteit hangt af van

A

Kennis en vaardigheden die je als lid van de samenleving hebt geleerd

24
Q

Machtstructuren worden gecreëerd door:

A
  • Wie bepaalt wat waardevolle kennis is
  • Wie bepaalt voor wie de kennis wat waard is
  • Wie bepaalt hoe kennisoverdracht plaatsvindt.
  • Dit vind vaak allemaal plaats in een geritualiseerde setting.
25
Q

Waar gaan symbolen, rituelen en incorporatie als macht aan voorbij en hinderen ze?

A

het dagelijks bewustzijn