Suiker en suikervervangers Flashcards

1
Q

synoniemen suiker (4)

A
  • saccharose
  • sucrose
  • riet-/bietsuiker
  • huishoudsuiker
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

moeilijk te vervangen eigenschappen van sacchorose (5)

A
  1. verleent massa aan het product (bulk,body)
  2. verleent hogelijk gewaardeerde structuur en textuur (door kristallisatie eigenschappen)
  3. karameliseert onder bepaalde voorwaarden
  4. werkt conserverend in hoge concentraties
  5. geaccepteerd als zoetstof/ingredient v vele producten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

gemakkelijk te vervangen eigenschappen van saccharose (2)

A
  1. zoekkracht

2. zoetsensatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

nadelen saccharose (2)

A
  1. cariogeen

2. volcalorisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wetenschappelijke naam suikerriet

A

saccharum officinarum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wetenschappelijke naam suikerbiet

A

beta vulgaris

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

betekenis disaccharide

A

verbinding van 2 monomere suikers (glucose, fructose)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

brutoformule saccharose

A

C12H22O11

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

saccharose hydroliseert in:

A
  • glucose

- fructose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

mengsel van glucose en fructose

A

invertsuiker

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

hoe vergroot saccharose de massa v tandplaque

A
  1. sacccharose dient als glycosyldonor
  2. levert dextranen en mutranen op
  3. vergemakkelijken de hechting v bacterien
    = vergroten de massa v tandplaque
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

5 monosacchariden

A
  1. glucose
  2. fructose
  3. invertsuiker
  4. galactose
  5. xylose
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

2 disacchariden

A
  1. maltose (glucosylglucose, moutsuiker)

2. lactose (galactose, melksuiker)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

definieer intrinsieke suikers

A

mono- en disacchariden die van nature in de cellulaire structuur van voedsel aanwezig zijn
(groenten, fruit, granen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

definieer extrinsieke suikers

A

mono- en disacchariden die niet intracellulair in de voedselstructuur zitten.
(suikers in melk, honing, rozijnen en alle aan het voedsel toegevoegde suikers)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

3 soorten suikervervangers

A
  1. glucosestropen
  2. maltodextrinen
  3. suikeralcoholen (xylitol, sorbitol, mannitol)
17
Q

eigenschappen glucosestropen / maltodextrinen (3)

A
  1. door enzymatische hydrolische uit zetmeel (granen, mais, aardappelen)
  2. als lactosevervanger in sojaproducten
  3. cariogeen
18
Q

eigenschappen suikeralcoholen (4)

A
  1. niet tot weinig cariogeen
  2. geen caloriebeperking (goede absorptie maag-darmkanaal: omgezet in suiker)
  3. duur
  4. laxatief vermogen
19
Q

eigenschappen sorbitol (2)

A
  1. van nature in bessen, vruchten,algen
  2. industrieel bereid uit glucose
  3. laxatief vermogen (ong 30 gr/dag)
20
Q

wat veroorzaakt het laxatieve vermogen van suikeralcoholen?

A

de langzame opname in het maag-darmkanaal kan bij een hoge dosis zorgen voor diarree.

21
Q

eigenschappen xylitol (3)

A
  1. uit houtige plantendelen (berkenbast)
  2. niet-cariogeen tot anti-cariogeen
  3. laxatief vermogen (40gr/dag)
22
Q

niet-calorische zoetstoffen (3)

A
  1. saccharine
  2. cyclamaat
  3. aspartaam
23
Q

eigenschappen saccharine (3)

A
  1. 500x zoeter dan saccharose (zoetjes)
  2. bittere nasmaak
  3. niet-cariogeen
24
Q

eigenschappen cyclamaat (2)

A

(cyclohexylsurfamaat)

  1. 40x zoeter dan saccharose
  2. niet cariogeen
25
Q

eigenschappen aspartaam (5)

A
  1. 150x zoeter dan saccharose
  2. niet hittevast
  3. gevoelig voor extreme pH waarden
  4. niet-cariogeen
  5. fenylalanine : niet voor zwangeren en kinderen met fenylketonurie
26
Q

uitleg anti-cariogene werking xylitolkauwgom

A
1. bevat natriumbicarbonaat
  = bufferende werking
  = verhoging pH
  = neutraliseert zure graad in tandplaque
2. bevat ureum
  = bij afbraak ontstaat ammonia
  = ammonia verhoogt pH
3. stimuleert speeksel (bufferen)
27
Q

uitleg gestimuleerd speeksel

A
1. bevat veel bicarbonaat
   = bufferende werking
   = verhoogt pH
   = neutraliseert zuur v zuuraanval
2. speeksel wordt (door Ca- en PO ionen) oververzadigbaar t.o.v. tandmineralen 
   = verhoogt remineraliserend vermogen
   = kans op ontstaan v tst neemt af.