Studievragen week 3 Flashcards
Wat is comorbiditeit en waarom is het van belang dit tijdig en goed vast te stellen bij jongeren?
(Weijers (2020) – Hoofdstuk 9 Gedragsstoornissen en delinquent gedrag in de adolescentie)
Het tegelijk voorkomen van twee of meer stoornissen.
Tijdig en goed vaststellen -> belangrijk voor behandelpraktijk
Beschrijf de verschillen tussen de termen delinquentie en gedragsstoornis.
(Weijers (2020) – Hoofdstuk 9 Gedragsstoornissen en delinquent gedrag in de adolescentie)
Gedragsstoornis: problemen bij kinderen en adolescenten. Iemand moet persoonlijk lijden en/of de omgeving moet lijden om te kunnen spreken van een stoornis.
Delinquentie: wet-overtredend gedrag
Delinquentie is een symptoom van een gedragsstoornis, maar niet iedereen die delinquent gedrag vertoont heeft een gedragsstoornis.
Beschrijf de theorie van de ontwikkelingsgangen tot delinquentie van Loeber (1995).
(Weijers (2020) – Hoofdstuk 9 Gedragsstoornissen en delinquent gedrag in de adolescentie)
Er zijn drie ontwikkelingspaden die leiden tot delinquent gedrag:
1. Autoritatief -> weerspannig gedrag
2. Heimelijk -> stiekem gedrag
3. Openlijk -> ernstig agressief gedrag
Beschrijf de prognose van jongeren met een (anti)sociale gedragsstoornis.
(Weijers (2020) – Hoofdstuk 9 Gedragsstoornissen en delinquent gedrag in de adolescentie)
- 80% ontwikkelt later een psychiatrische stoornis
- 50% ontwikkelt een antisociale persoonlijkheidsstoornis
Genetische factoren beïnvloeden ongeveer 40-65% van antisociaal gedrag. Dit geldt overigens voor kinderen. Waarom geldt dit alleen voor kinderen?
(Hendriks et al. (2021) – Hoofdstuk 3 (Neuro)biologische factoren, antisociaal gedrag en delinquentie)
Hoe ouder je wordt, hoe meer omgevingsfactoren een rol gaan spelen en hoe minder invloed de genetische component heeft
Een variant van het MAOA-gen en een variant van cadherin 13 (CDH13) zijn geassocieerd met agressief gedrag. Minstens 5-10% van de gewelddadige misdaad in Finland kan toegeschreven worden aan mensen met de twee varianten van genen in hun genoom. Waarom stellen Tiionen et al. (2015) dat deze kennis niet gebruikt kan worden om criminelen te screenen?
(Hendriks et al. (2021) – Hoofdstuk 3 (Neuro)biologische factoren, antisociaal gedrag en delinquentie)
Het is veel complexer dan dat. Relatie tussen biologische markers en delinquentie bestaat niet. Wordt multi-causaal bepaald.
Wat houdt het theoretische model “Ontwikkeling van antisociaal gedrag” van Van Goozen en collega’s in?
(Hendriks et al. (2021) – Hoofdstuk 37 Neurobiologische interventies?)
Er worden directe en indirecte paden beschreven waarlangs familiaire factoren invloed hebben op biologische, cognitieve en emotionele processen.
-> verstoring in deze processen kunnen risico op antisociale gedragsproblemen vergroten
Waarom betogen de auteurs van hoofdstuk 37 van Hendriks et al. (2021) dat neurowetenschappelijke kennis betrokken moet worden in de behandeling van crimineel gedrag?
(Hendriks et al. (2021) – Hoofdstuk 37 Neurobiologische interventies?)
specifieke neurobiologische kenmerken hangen samen met het succes van gedragsinterventies -> zowel als selectie en uitkomstmaat.
Wat zijn internaliserende stoornissen? Wat houden de theorieën acting-out model en failure model in die een verklaring geven voor het verband tussen internaliserende stoornissen en delinquentie?
(Hendriks et al. (2021) – Hoofdstuk 10 Psychische stoornissen en delinquentie)
Internaliserende stoornis = symptomen meer naar binnen gericht
- Acting out model -> Depressie leidt bij jongens tot agressie en prikkelbaarheid -> verhoogt risico delinquentie
- Failure model -> vroegtijdig antisociaal gedrag leidt tot afwijzing -> verhoogt risico depressie
Wat zijn de verklaringen voor het beschermende effect van depressie en angst op het (opnieuw) plegen van een delict? Waarom lijkt de verklaring voor het beschermende effect van angst tegenstrijdig met de relatief hoge prevalentie van angststoornissen onder gedetineerde jongeren?
(Hendriks et al. (2021) – Hoofdstuk 10 Psychische stoornissen en delinquentie)
- Ervaren van depressieve symptomen toont aan dat iemand in staat is tot reflectie
- risico op plegen van delict wordt beperkt door het ervaren van weinig energie en apathie (kenmerkend voor depressie)
- angstige jongeren hebben vaak weinig vrienden en gaan delinquente situaties juist uit de weg
Tegenstrijdig omdat -> hoge prevalentie angststoornissen onder gedetineerden, dus waarom? Is vaak gevolg van eerdere incidenten zoals uithuisplaatsing.