Studievragen week 2 Flashcards
Wat zijn de twee kritiekpunten op ontwikkelingsbenaderingen voor de verklaring van crimineel gedrag?
(Weijers (2020) Hoofdstuk 15 De sociaal-economische context van jeugdcriminaliteit)
- eenzijdige focus psychologische processen
- te deterministisch
Welke criminoloog en bijbehorende theorie stelde niet de vraag waarom mensen crimineel gedrag (gaan) vertonen maar juist waarom ze dat NIET (gaan) doen? En welke vier oorzaken worden hierin onderscheiden?
(Weijers (2020) Hoofdstuk 15 De sociaal-economische context van jeugdcriminaliteit)
Sociale bindingstheorie van Hirschi:
maatschappelijke bindingen die ervoor zorgen dat individu geen delinquent gedrag gaat vertonen:
- attachment
- commitment
- involvement
- belief
Welke vier soorten gezinsfactoren worden onderscheiden in de ontwikkeling van jeugdcriminaliteit?
(Weijers (2020) Hoofdstuk 15 De sociaal-economische context van jeugdcriminaliteit)
- proximale factoren -> ouder-kind relatie
- distale factoren -> persoonlijk ouders
- contextuele factoren -> functioneren gezin
- globale factoren -> SES gezin
laatste drie factoren zijn indirect via factor 1.
Welke 3 rollen hebben het optreden van politie en justitie in de ontwikkeling van jeugdcriminaliteit?
(Weijers (2020) Hoofdstuk 15 De sociaal-economische context van jeugdcriminaliteit)
- hoe vaker jongeren in aanraking met politie komen, hoe minder ze geneigd zijn crimineel gedrag te verminderen
- slechte relatie met politie leidt tot provocatie en wantrouwen
- contact met jeugdrechtbank kan negatieve impact uitoefenen op verder traject
Leg uit hoe de auteurs het verband tussen sensitief opvoeden en delinquent gedrag verklaren.
(Hendriks et al. (2021) – Hoofdstuk 6 Opvoeding, gehechtheid en delinquentie)
Sensitiviteit -> versterkt veilige gehechtheid -> verkleint kans op delinquent gedrag
Wat wordt bedoeld met dat opvoeding een bidirectioneel proces is en welk gedrag beinvloedt wat het sterkst?
(Hendriks et al. (2021) – Hoofdstuk 6 Opvoeding, gehechtheid en delinquentie)
Kinderen en ouders beïnvloeden elkaar wederzijds. Effect van kind op ouder is het sterkst.
Beschrijf het concept ‘empathie’ aan de hand van de twee dimensies.
(Hendriks et al. (2021) – Hoofdstuk 8 Morele ontwikkeling & delinquentie)
Cognitieve empathie -> emoties van anderen identificeren en begrijpen
Affectieve empathie -> inleven in een ander en meevoelen (duidelijk blijft dat de emotie niet van jezelf is)
Wat is het verschil tussen de lagere en de hogere stadia van het moreel oordeelsvermogen volgens het model van Kohlberg?
(Hendriks et al. (2021) – Hoofdstuk 8 Morele ontwikkeling & delinquentie)
Lagere stadia -> meer cognitieve vertekeningen en denkfouten
Hogere stadia -> onverenigbaar met antisociaal en delinquent gedrag
Leg uit welke hersengebieden invloed hebben op verminderd empathisch vermogen.
(Hendriks et al. (2021) – Hoofdstuk 8 Morele ontwikkeling & delinquentie)
Disfunctioneren van de amygdala en de VMFC -> eigen gedrag wordt niet geremd door anderen leed te zien ervaren.
Leg de relatie tussen oxytocine cortisol uit. Leg ook uit wat het doet met angst en stress.
(Hendriks et al. (2021) – Hoofdstuk 8 Morele ontwikkeling & delinquentie)
Oxytocine = buffer tegen sociale stress en speelt mogelijk rol bij sociale hechting.
Hogere oxytocine niveaus -> vertrouwen, empathie en altruïsme.
Lagere oxyticine niveaus -> verwachting dat het andersom is.
Hoge oxytocine en lage cortisol wijst mogelijk op uitdoving van stress en angst
Beschrijf de conclusies over de relaties tussen de drie domeinen van de gewetensfunctie en delinquentie.
(Hendriks et al. (2021) – Hoofdstuk 8 Morele ontwikkeling & delinquentie)
drie domeinen:
1. empathisch vermogen -> positief evenredig met prosociaal gedrag
- zelfbewuste emoties -> schuld + schaamte. Schuld = adaptieve emotie en een beschermende factor. Schaamte kan bij externaliserende verwerking delinquentie legitimeren. Bij internaliserende verwerking kan het remmend werken.
- moraliteit -> hogere en lagere stadia, hoge is onverenigbaar met antisociaal gedrag en delinquentie, lage hangt samen met meer cognitieve vertekeningen en denkfouten
Noem vier verklaringen voor het verband tussen drugsgebruik en delinquentie.
(Hendriks et al. (2021) – Hoofdstuk 12 Drugsgebruik & delinquentie)
- Drugsgebruik leidt tot criminaliteit (causaal)
- psychofarmacologisch -> agressie, overmoed, vermindering oordeelsvermogen
- economische-noodzaakmodel -> vermogensdelicten, handelen in drugs
- leefstijlmodel -> negatieve interacties leiden tot drugs-gerelateerde criminaliteit - Criminaliteit leidt tot drugsgebruik (causaal)
- psychofarmacologisch -> behoefte aan roes, genoeg durf
- economische noodzaakmodel -> meer geld
- leefstijlmodel -> drugs is verbonden met criminele leefstijl - Reciproque model (causaal wederkerig)
- Gemeenschappelijke-oorzaakmodel
- biologische/psychologische factoren
- sociale factoren
Welke 4 belangrijke implicaties van het verband tussen drugsgebruik en delinquentie noemen de auteurs?
(Hendriks et al. (2021) – Hoofdstuk 12 Drugsgebruik & delinquentie)
- Type drugs
- Kenmerken gebruiker
- Kenmerken omgeving
- Aard van delict gedrag
Welk doel staat centraal in de studie van Assink en collega’s (2015)?
(Assink, M., Van der Put, C. E., Hoeve, M., De Vries, S. L. A., Stams, G. J. J. M., & Oort, F. J. (2015). Risk factors for persistent delinquent behavior among juveniles: A meta-analytic review. Clinical Psychology Review, 42, 47-61.)
Risicodomeinen voor AL (adolescence-limited) en LCP (life-course-persistent) met elkaar vergelijken
Welke overkoepelende (statistische) methode wordt door Assink e.a. gehanteerd om de onderzoeksvragen te beantwoorden? Licht de methode kort toe.
(Assink, M., Van der Put, C. E., Hoeve, M., De Vries, S. L. A., Stams, G. J. J. M., & Oort, F. J. (2015). Risk factors for persistent delinquent behavior among juveniles: A meta-analytic review. Clinical Psychology Review, 42, 47-61.)
mulitlevel meta-analyses -> resultaten van eerdere onderzoeken samen nemen om een preciezere uitspraak te kunnen doen