Studietaak 3.1 Flashcards
Wat bedoelt Pierce met ‘beliefs’ en ‘living doubt’
Peirce erkende dat twijfel een goede methode is om tot kennis te komen. Descartes ging uit van papieren twijfel. Logische redeneringen die tot intellectuele constructies leiden. Het moet echter gaan om oprechte, levende twijfel. 1) Beliefs – overtuigingen: we twijfelen in het dagelijks leven niet voortdurend; we accepteren onze overtuigingen totdat er een aanwijsbare reden is om eraan te twijfelen.
2) Living doubt – levende twijfel: die ontstaat wanneer we in een situatie belanden waarin we onzeker zijn over de wereld om ons heen. Dit moet leiden tot een zoektocht (inquiry), die ons zekerheid over de wereld kan bieden.
kunt omschrijven hoe ‘living doubt’ leidt tot een ‘steady state of belief’
Als living doubt leidt tot een inquiry die ons zekerheid over de wereld biedt, kunnen we onze twijfel reduceren. We bereiken dan een ‘steady state of belief’: een staat waarin we evenwichtige overtuigingen over de wereld hebben, die zodanig op die wereld aansluiten dat zij ons handelen op een goede manier richting geven.
State of belief = geloofsovertuiging (niet per definitie religieus), de overtuiging dat de gedragsregels die we onszelf aanmeten de juiste zijn. Die staat bereiken is ons doel. De pragmatisten nemen hiermee afstand van het Europese intellectualisme en geven daarvoor in de plaats een filosofie die is gebaseerd op ons alledaagse voelen en handelen.
‘belief fixation’ kunt toelichten (vermijding, autoriteit, a priori, wetenschap)
Vier manieren waarop we onze overtuigingen kunnen fixeren:
1) Vermijding: we gaan situaties en personen die twijfel op kunnen roepen uit de weg. Probleem: dit botst met de sociale impuls van de mens.
2) Autoriteit: de verantwoordelijkheid voor de vorming van onze overtuigingen ligt deels bij de mensen om ons heen. (Bijv. educatie- en sanctiesystemen.) Probleem: geen enkele autoriteit kan volledige controle uitoefenen, waardoor individuen gaan twijfelen aan de autoriteit het bij zichzelf gaan zoeken.
3) A priori: met de eigen ratio de overtuigingen kiezen die het beste bij je passen. Dit is afhankelijk van het moment en ze zijn gevoelig voor de ontwikkeling die hun smaak door maakt. Probleem: willekeurigheid.
4) Wetenschap: de aanname dat er een externe permanentie is; een oneindige wereld die buiten onze ervaring ligt, die onafhankelijk is van onze eigen overtuigingen.
begrijpt hoe het pragmatisch axioma gehanteerd kan worden als demarcatiecriterium
De pragmatische grondregel: de som van de effecten van een object is ons concept van dat object. De gehele betekenis van een object zit in de effecten die dat object heeft in de praktijk. De ideeën in ons hoofd zijn de handelingsregels die te verbinden zijn aan de objecten die we waarnemen. Ideeën zijn dus geen verheven logische eenheden, of exacte kopieën van de dingen die we zien, het zijn voorstellingen van hoe we met de dingen om kunnen gaan.
kunt uitleggen hoe die leidt tot convergentie tussen ons en de wereld
De beste manier om onze concepten helder te krijgen is telkens na gaan wat de praktische consequenties van onze ideeën zijn. Daarmee krijgen we zicht op de werkbaarheid en bruikbaarheid van onze concepten. Alle concepten die duidelijk wijzen op een praktisch effect van een object zijn echt, van concepten die beide naar hetzelfde effect verwijzen is er één overbodig en concepten die helemaal niet verwijzen naar concrete effecten zijn waardeloos.
Door de pragmatische grondregel om te draaien, krijgen we dus een demarcatiecriterium waarmee we de wetenschap van onbruikbare abstracties kunnen ontdoen. Pragmatisten vatten demarcatie dus anders op dan Europese filosofen: het gaat niet om ware kennis versus onzin, maar op betekenisvolle kennis versus betekenisloze kennis. Waarheid is voor hun waardevolheid.
begrijpt hoe dit een oplossing is voor het correspondentieprobleem
Correspondentieprobleem: kloof tussen de buitenwereld en onze overtuigingen over die wereld. Er is een ‘externe permanentie’ en er zijn in onze geest overtuigingen over die permanentie. De mens is onderweg naar perfecte correspondentie tussen die twee. Zolang die er nog niet is, zullen er momenten van twijfel ontstaan die ons duidelijk maken dat onze overtuigingen niet volledig aansluiten bij de werkelijkheid. Door te leven en te handelen treedt langzaam aan een convergentie op tussen overtuigingen over de werkelijkheid en de werkelijkheid zelf.
inziet dat consensus een natuurlijk resultaat van deze convergentie is
Ook bij wetenschappelijke consensus treedt convergentie op. Naarmate die correspondentie sterker wordt, zal steeds meer consensus optreden. Dat is het onvermijdelijke resultaat van onze wetenschappelijke zoektocht. Ergens in de toekomst ligt een hypothetisch moment waarop de realiteit en onze gezamenlijke overtuiging over de realiteit exact samenvallen. Consensus is een logisch gevolg van correspondentie, en daarmee is dit een correspondentiefilosofie en niet een sociaal-constructivistische filosofie.
inziet waarom, volgens James, al ons weten gelijk staat aan geloven
Kennis is betekenisvol als die kennis leidt tot duidelijke consequenties waarop wij ons handelen kunnen baseren. Volgens James geldt dit ook voor ons geloof in concepten, zolang dit leidt tot duidelijke consequenties voor ons handelen. Aangezien we geen zekere basis voor onze kennis kunnen vinden, moeten we concluderen dat al ons ‘weten’ eigenlijk ‘geloven’ is. Door onze kennis/concepten voortdurend in te zetten komen we er achter wat wel en niet werkt. Het verschil tussen weten en geloven is daarbij alleen intellectueel te maken, maar blijkt niet uit de praktijk. Dit geeft ons het recht om alles te geloven, zolang het niet in strijd is met de staat van de wetenschap.
begrijpt hoe hij, vanuit die subjectieve vrijheid, universele geldigheid verwerpt
Kennis is verankerd in individueel gedrag en dus per definitie niet universeel geldig. Realiteit is in ons verankerd via emoties als diepgevoelde drijfveer (i.p.v. zintuigen of ratio). Aan de dingen waar je sterk emotioneel mee verbonden bent hoef je nooit te twijfelen. In jezelf kijken m.b.v. introspectie, leidt tot gevoelsmatige zekerheid over zaken waar je emotioneel mee verbonden bent. Dit kan voor een ander echter anders zijn.
kunt uitleggen dat onze kennis daarom een individueel, praktisch richtsnoer is
James heeft een diepgewortelde psychologische, fenomenologische invulling van het begrip ‘realiteit’. Introspectie leidt tot meer zaken waar je met een gevoelsmatige zekerheid van kunt stellen dat ze echt waar zijn, op basis van eigen emoties / drijfveren. Dat zijn misschien dingen die voor een ander niet zeker zijn, maar voor jou als subject wel omdat ze in jouw leven effectief zijn.
inziet dat kennisverwerving niet gaat om convergentie, maar om aanpassing
Peirce streefde nog naar correspondentie tussen onze overtuigingen en de realiteit. James laat dat idee los. Correspondentie gaat volgens hem niet over het kopiëren van de werkelijkheid, maar over een handleiding voor ons handelen in de wereld. Correspondentie betekent dus perfecte aanpassing van het individu aan zijn omgeving. Volgens James is er uiteindelijk alleen sprake van voortdurende aanpassing aan een veranderende wereld.
Kort kunt weergeven hoe het evolutionaire proces van variatie en selectie verloopt
Uitgangspunt voor Darwin: de populatie in de wereld groeit harder dan de middelen die beschikbaar zijn om de populatie te onderhouden. (Malthus) Degene die overleven zijn diegenen die het best aangepast zijn aan de leefomgeving. Die aanpassing komt voort uit twee concepten: 1) Variatie: (er was nog geen kennis over genetica) nageslacht krijgt veel eigenschappen van ouders mee, maar daarbij wordt altijd variatie vertoond, wat tijdens de voortplanting ontstond. 2) Selectie: individuen met het best aangepaste ontwerp, komen het meest tot voortplanting. De natuur selecteert vanzelf het best aangepaste ontwerp.
Begrijpt wat daarvan de implicaties zijn voor ons vermogen tot kennisvergaring
Door het proces van natuurlijke selectie heeft gezorgd voor behoorlijk goede correspondentie tussen organismen en hun leefomgeving. Kennis is niet een extern gegeven dat we aanschouwen of een abstractie die we daaruit afleiden, het is een verzameling aangeboren strategieën die ons helpen om ons aangepast te gedragen.
Het principe van evolutie in abstracte zin kunt toepassen op de wetenschap
We kunnen op basis van de empirie nooit besluiten tot universele geldigheid van onze kennis, maar vanuit de evolutietheorie is het aannemelijk dat we een soort universeel begrip van de wereld hebben dat ons helpt onze ervaringen te interpreteren. Het probleem van theoriegeladenheid valt weg, want we kunnen er van uitgaan dat die correspondeert met de realiteit. Relativisme is dus onhaalbaar, wat de geëvolueerde correspondentie tussen ons en de wereld maakt dat onze kennis een hoger waarheidsgehalte heeft, dan je op basis van toeval zou verwachten.
Begrijpt wat daar de rol is van vrijheid, levende twijfel, en het pragmatische axioma
Wij proberen rust te vinden in een goede aanpassing van ons gedrag aan de omgeving. Als de aanpassing er niet is, ontstaat twijfel en begint een doubt-inquiry proces. Dit is een nietbiologisch evolutionair proces. Twijfel houdt daarin de ontwikkeling gaande en het pragmatisch axioma is de ‘natuurlijke selectie’. Op basis daarvan scheiden we het bruikbare van het waardeloze. Dat verklaart ook waarom James de nadruk legde op geloven wat we willen. Dat is de variatie in dit niet-biologische evolutionaire proces. Vrijheid van denken is van levensbelang, juist om die variatie te scheppen. Anders lopen we vast in dogma’s die op termijn niet meer werken in onze veranderlijke wereld. Periodes van vrij en creatief denken moeten afgewisseld worden met perioden van toetsing van de bruikbaarheid van kennis. Dit lijkt op de empirische cyclus, maar dan zonder intellectuele discussies over inductieproblemen, theoriegeladenheid, taalspelletjes, relativisme en demaractiecriteria.