Studietaak 1.4 Flashcards

1
Q

Waarom is volgens Hume een goede kennis van de menselijke cognitie noodzakelijk/belangrijk

A

Wanneer we inzicht willen hebben in menselijk gedrag heeft het geen zin om te vragen naar hun motivaties, want dit is illusoire vrije wil. We moeten op een andere manier zoeken naar hun impliciete, ware intenties en hun karakter, naar de regelmatige volgorde waarin hun gedrag verschijnt in specifieke situaties. Als we daarin voldoende inzicht hebben, kunnen we hun gedrag voorspellen en zo ook de sociale wereld beheersbaar maken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat bedoelt Hume met dat gewoontevorming de basis van onze kennis is

A

Gedrag wordt geleid door passies (instincten) die onze doelen bepalen en door gewoontevorming (associatie), die maakt dat we leren hoe we die doelen kunnen bereiken. De rede biedt geen richting zoals onze passies, en geen strategie voor ons gedrag, zoals onze gewoonten dat doen. Op basis van rede zouden we letterlijk niet tot handelen komen, omdat we dan alleen tot de conclusie komen dat we niets weten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is de rol van onze passie en het verstand bij het vormen van kennis

A

Hume is de eerste met een psychologische theorie over de manier waarop de mens in de wereld staat, waarop hij de wereld waarneemt en hoe hij tot handelen komt. Denken is daarbij het eindproduct van een handeling, in plaats van een aanleiding die ons tot handelen brengt. De aanleiding is de passie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hoe komen we volgens Hume tot het idee van oorzakelijkheid

A

Uitgangspunt is de botsing tussen twee biljartballen:
1) Contiguïteit: samenloop, de botsing en het in beweging komen vallen samen.
2) Prioriteit: volgorde, de witte bal beweegt eerst en dan de rode.
3) Constante conjunctie: herhaling, onder gelijke omstandigheden gebeurt hetzelfde.
Het begrip oorzakelijkheid veronderstelt een noodzakelijke relatie tussen twee gebeurtenissen, en juist die noodzakelijkheid zien we niet. Hier geldt het inductieprobleem: wetmatigheid is niet vast te stellen op basis van een beperkt aantal waarnemingen, het is een aanname. Het zien van oorzakelijkheid is een verstandelijke gewoonte, die we vormen onder druk van onze passies, op basis van beperkte impressies van de buitenwereld. Oorzakelijkheid is empirisch niet vast te stellen, maar is een gewoonte van onze geest.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hoe denkt Hume over het bestaan van vrije wil

A

Menselijk gedrag komt voort uit oorzakelijkheid, op basis van een constante samenloop tussen specifieke motivaties, situaties en acties van mensen. De vrije wil, als verklarende factor voor menselijk handelen, is een illusie. Het idee van vrije wil komt voort uit een van onze passies. Vrijheid is een passionele wens, een staat waarnaar wij verlangen, geen realiteit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Waarom is zekere kennis volgens Hume niet mogelijk

A

De kern van Hume’s kritiek draait om het inductieprobleem: op basis van ervaring uit het verleden, mogen we niet aannemen dat de toekomst zich uniform zal gedragen. Wij doen op basis hiervan echter wel aannames (Hume  ‘beliefs’). Deze vormen geen basis voor zekere kennis, het zijn slechts associaties die over het algemeen goed lijken te werken. Voor de wetenschapper is dit een onoverkomelijke drempel, waardoor ook hij nooit zekere kennis zal vergaren. Hij heeft meer gestructureerde associaties, maar hij is even gevoelig voor de ogenschijnlijke zekerheid van de gewoonten van zijn geest.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Waarom noemt Hume wetenschap een proces van ‘goed geïnformeerd gokken

A

‘Alleen empirische kennis (enkelvoudige impressies + samenstellingen) en mathematische logica zijn wetenschap. Andere abstracties zijn het gevolg van ons geloof in uniformiteit. Echter, dit geloof is wel te testen. Door onze kennis (geloof over de werkelijkheid) te gebruiken, blijkt de waarde van die kennis vanzelf uit de hulp die zij ons kan bieden bij het hanteerbaar maken van de wereld. Wetenschap is een proces van goed geïnformeerd gokken: op gestructureerde wijze een verwachting creëren over de toekomst en beseffen dat dit niet als waarheid aan te nemen is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is het verschil tussen analytische en synthetische uitspraken van kant

A

Analytische uitspraken zijn per definitie waar, ze leren ons niets nieuws. Synthetische uitspraken voegen iets toe aan onze kennis; ze zijn niet noodzakelijk waar, daarvoor moeten we op onderzoek uit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is het verschil tussen ‘a priori’ en ‘a posteriore’

A

A Priori: vooraf gegeven, afkomstig uit het verstand, onafhankelijk van zintuigelijke ervaring. Posteriori: achteraf gegeven, aangereikt door ervaring, afhankelijk van zintuigelijke ervaring.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Combineer de volgende begrippen: a priorie, posteriori, analytisch, synthetisch en lgosche tautologieën

A

Analystisch

  • a priori: Logische tautologieën, bijb. deze vrijgezel is ongetrouwd.
  • Posteriori: Ongemlijk. Empirie voegt altijd iets nieuws toe.

Synthetisch

  • a priori: een nieuw inzicht dat zomaar uit je geest opkomt. Volgens Hume niet mogelijk; volgens Kant wel.
  • Posteriori: Ervaringskennis die iets nieuws leert, maar geen zekerheid biedt. Bijv. deze vrijgezel is blond
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Vertel op basis van deze begrippen het verschil tussen Hume en Kant

A

Het verschil zit bij de synthetische a priori kennis. Dit zijn nieuwe inzichten die uit de geest voortkomen, zonder zintuigelijke ervaring. Volgens Hume kan dit niet, het betreft geen a posteriori kennis (m.b.v. het copy principle) en het betreft geen analytische kennis, zoals mathematica, die logisch, dus universeel geldig is. Kant vindt juist dat deze synthetische a priori kennis wetenschappelijk is. Zoiets als causaliteit is volgens Kant een a priori zekerheid. Hij is het eens met Hume dat we het niet kunnen leren kennen via de zintuigen. We weten het zeker via het verstand. Oorzakelijkheid is een synthetisch a priori gegeven over de wereld. (Bijv. kaarsen smelten altijd in de zon.)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is Kants bewijs voor het bestaan van het ‘synthetisch a priori’

A

Er is een noumenale en een fenomenale wereld. Over de noumenale wereld kunnen we niets zeggen. In de fenomenale wereld dringen a priori causaliteiten zich gewoon aan ons op.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is het verschil tussen noumenale en fenomenale wereld

A

Noumenale wereld: de wereld zoals deze echt is, principieel voor onze ervaring verborgen. Over deze wereld zullen wij nooit iets te weten komen en nooit iets kunnen zeggen. Fenomenale wereld: de wereld zoals deze zich aan ons voor doet. Kennis en wetenschap gaan uitsluitend over de fenomenale wereld. Met deze scheidslijn omzeilt Kant het correspondentieprobleem. Er is maar één wereld waarover we spreken, de fenomenale wereld (dit lijkt op Berkeley, esse est percipi). Kant probeerde het empirisme en het rationalisme met elkaar te verbinden, en adopteert het idealisme van Berkeley.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is het verschil van denken van Kant en Hume over oorzakelijkheid

A

Kant is het met Hume eens dat we over de noumenale wereld nooit iets met zekerheid kunnen stellen. Over de fenomenale wereld kunnen we wel dingen met zekerheid stellen. Als we daarin causaliteit waarnemen, kunnen we die met zekerheid vaststellen. In de fenomenale wereld dringen dergelijke a priori gegevens zich gewoon aan ons op.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Noem de vier stadia waarin kennis volgens Kant kan verkeren en licht deze toe

A

1) Sensaties  prikkels uit de noumenale wereld, die sensaties teweegbrengen. (Eerste fase van Hume: prikkels uit de werkelijkheid die ruwe impressies achterlaten.)
2) Verschijningen  Impressies of sensaties worden omgezet naar verschijningen, waarbij ons voorstellingsvermogen ruimte en tijd toepast. (De ideeën die Hume beschreef met zijn Copy Principle.)
3) Ervaringen  Ons verstand voegt categorieën toe om verschijningen om te vormen tot ervaringen, bijv. causaliteit. Volgens Hume is dit een verzinsel dat a posteriori resulteert uit ervaring. Kan draait het om: zonder begrip van causaliteit kunnen we de wereld niet ervaren. De noumenale wereld raakt ons, onze zintuigen voegen daar ruimte en tijd aan toe en ons verstand voegt daar categorieën als causaliteit aan toe.
4) Door reflectie worden ervaringen omgevormd tot systematische kennis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hoe komt Hume’s ‘copy principle’ terug in de kennisstadia van Kant

A

Hume’s Copy Principle vindt bij Kant plaats in het tweede stadium, waarbij Kant echter iets verder gaat, want de zintuigen voegen ruimte en tijd toe.

17
Q

Wat is een belangrijk (cruciaal) verschil tussen het werk van Hume en Kant

A

Kant combineert het empirisme en het rationalisme. We hebben impressies uit de noumenale wereld nodig, maar ook verstandelijke categorieën om de indrukken uit de noumenale wereld mee te ordenen tot een fenomenale wereld. Volgens Hume is de mens (en dus ook een wetenschapper) feilbaar, terwijl de mens bij Kant de schepper van de fenomenale wereld wordt.

18
Q

Wat zijn de gevolgen van het verschil in het werk van Kant en Hume voor hun epistemologische opvattingen

A

Hume blijft achter in de noumenale wereld en zegt dat de kennis die we daaruit afleiden onzeker is (ook bij wetenschappers). Kant gaat juist uit van de fenomenale wereld en zegt dat de kennis daarin zeker is, omdat deze afkomstig is uit onszelf. De mens zou beschikken over synthetische a priori kennis, in de vorm van verstandelijke categorieën in ons hoofd.

19
Q

Wat wordt bedoeld met de Copernicaanse revolutie van Kant

A

Het inzicht dat de structuur in onze fenomenale wereld niet afkomstig is uit de wereld zelf, maar uit ons. Het idealisme van Berkeley ging ervan uit dat de wereld in onze geest de enige is, maar had God nodig om de wereld van continuïteit te voorzien. Kant gaat daaraan voorbij en stelt dat de continuïteit in onszelf zit.  transcendentaal idealisme, omdat we de noumenale wereld ermee overstijgen.