Studietaak 1.1 Flashcards

1
Q

Wat zijn de verschillen tussen de ontologie van Heraclites en parmenides

A

Heraclites en Parmenides verschilden van mening over de ware aard van de werkelijkheid. Heraclites: niets is, alles wordt. De werkelijkheid is voortdurend aan verandering onderhevig. Verandering (flux) is de kern van het bestaan. Alleen mensen die in staat zijn de verborgen en fundamentele wet erachter (Logos) te begrijpen, komen tot kennis. Parmenides: alles is, niets wordt. De werkelijkheid is statisch. We moeten vertrouwen op ratio om de onveranderende waarheid over eeuwige realiteit te ontdekken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welke epistemologische opvatting is het gevolg van Parmenides

A

De epistemologie die het gevolg is van de opvattingen van Parmenides is het rationalisme. Een onveranderlijke, statische werkelijkheid, die verborgen blijft voor onze ogen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Geef een samenvatting van relativistische positie van Protagoras

A

Protagoras ging uit van de ‘Homo mensura’: de mens is de maat van alle dingen. Iedereen kijkt vanuit een ander perspectief en op een ander moment naar de dingen en zal dus een andere werkelijkheid zien. Kennis over de wereld is dus relatief.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Geef een samenvatting van de sceptische positie van Socrates

A

Omdat een object voor de een er anders uitziet dan voor de ander, kunnen we via de empirie nooit zekerheid bereiken over de aard van de werkelijkheid. Socrates wist maar één ding zeker, namelijk dat hij niets wist. Scepticisme: zekere kennis is onbereikbaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Leg de begrippen metafyscia, ontologie en epistemologie uit en leg uit hoe deze begrippen met elkaar samenhangen

A

Metafysica oftewel ontologie betekent zijnsleer; ‘wat is de werkelijke aard der dingen?’, oftewel een abstracte, filosofische kijk op de werkelijkheid. (fysica is de empirisch georiënteerde kijk) Epistemologie = kennisleer; ‘wat is kennis en hoe komen wij daartoe?’.
De epistemologische positie die je kiest, is sterk afhankelijk van je ontologische opvattingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Geef een samenvatting van Plato’s rationalistische positie

A

Plato was het ermee eens dat de wereld van de zintuigelijke waarneming voortdurend veranderde, maar ging uit van een bovennatuurlijk rijk dat eeuwige en perfecte Vormen (of Ideeën) bevat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Reproduceer en leg de allegorie van de grot van Plato uit.

A

Gevangenen zien op de muur in een grot schaduwen van een schouwspel en gaan er vanuit dat dit de waarheid is. Wanneer ze vrij worden gelaten, zien ze eerst dat het de schaduw van het poppenspel was, wat dan de waarheid lijkt te zijn. Maar ook dat blijkt alleen maar een kopie te zijn, van de werkelijkheid buiten de grot.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoe is de in grot van Plato de werelden van Heraclites en Parmenides verwerkt.

A

De schaduwen op de muur vormen de ervaringswereld van Heraclites. Dit leidt slechts tot onzekere kennis (doxa). Dogmatische kennis waarvan we slechts kunnen geloven dat deze waar is. De wereld buiten de grot symboliseert de statische achterliggende werkelijkheid van Parmenides. Echte kennis (epistèmè), die via de weg van het verstand te bereiken is. Hiermee biedt Plato een ontsnappingsroute uit het scepticisme van Socrates.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat bedoelt Plato met de wereld van de ideeën

A

Plato ging uit van een dualistische wereld: de wereld waarin we leven en de wereld van Ideeën. De wereld van het verstand, van ware kennis die niet voor onze zintuigen bereikbaar is, noemde Plato de Wereld van de Vormen/Ideeën. Plato was een rationalist. Hij onderschrijft het nativisme: de ideeënwereld bevindt zich in ons en is aangeboren. Leren is niets anders dan herinneren en goed redeneren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Geef een samenvatting van de empiristische positie van Aristoteles

A

Aristoteles was een aardse empirist, die uitging van zintuigelijke ervaring als bron van kennis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is het peripatetisch axioma van Aristoteles

A

We worden geboren als een tabula rasa. Kennis wordt vergaard door waarneming van de natuur. Het peripatetisch axioma houdt in dat de nadruk moet liggen op de ervaring als bron van kennis en op inductie als methode om tot kennis te komen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Leg de rol van intuiïtie in de epistemologie van Aristoteles uit.

A

Algemene kennis bereiken we volgens Aristoteles niet met pure, logische inductie, maar met behulp van onze intuïtie (‘nous’). Deze intuïtie is een speciale en feilloze eigenschap van onze geest die ons helpt om op basis van beperkte waarnemingen toch tot algemeenheden te komen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is de rol van de samenleving in epistemologie van Aristoteles

A

Theorieën moeten niet alleen aansluiten bij observaties, maar ook bij breed gedragen opvattingen die leven in de gemeenschap. (Dit komt later terug als sociaal relativisme of sociaal constructivisme). Aristoteles maakt kennis hiermee kwetsbaar voor vooroordelen en misvattingen die leven onder het volk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Noem de vier oorzaken van alle dingen van Aristoteles

A

1) De vormoorzaak – hoe het eruit ziet (bijv. de vorm van een Apollo standbeeld)
2) De stofoorzaak – waar het van gemaakt is (bijv. het marmer voor het standbeeld)
3) De werkoorzaak – hoe het ding tot stand gekomen is, de primaire bron van verandering of afwezigheid ervan (bijv. de beeldhouwer)
4) De doeloorzaak – niet zichtbaar, ligt in de toekomst, dus niet empiristisch Na de wetenschappelijke revolutie werd alleen de efficiënte oorzaak geaccepteerd als echte en wetenschappelijk interessante oorzaak.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Leg de begrippen deductie en inductie uit.

A

Deductie: redeneren van het algemene naar het specifieke.
Inductie: redeneren van het specifieke naar het algemene.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Beschrijf de structuur van een syllogisme en stel zelf syllogismen op

A

Bij deductie bevat de eerste premisse algemene kennis. De tweede premisse specifieke kennis en door die te verbinden volgt er een specifieke conclusie. 1. Alle mensen zijn sterfelijk. 2. Socrates is een mens. 3. Dus, Socrates is sterfelijk.

17
Q

Waarom zijn geldigheid en waarheid bij deductie niet hetzelfde

A

Een deductief argument staat of valt met of de eerste premisse waar is of niet. Als die niet waar is, kan het syllogisme wel kloppen, maar leidt het nergens toe.

18
Q

Waarom leidt deductie niet tot nieuwe kennis

A

Volgens Plato was zo’n eerste premisse afkomstig uit de aangeboren Ideeënwereld, waardoor er geen nieuwe kennis ontstond, want het kwam voort uit aangeboren kennis.

19
Q

Leg uit waarom inductie niet tot zekere kennis leidt

A

Aristoteles vond dat we de andere kant op moesten redeneren. Vanuit observatie van specifieke fenomenen komt men tot universele wetten. Dit leidt niet tot zekere kennis, omdat het niet mogelijk is alle specifieke voorbeelden te observeren, om zo tot 100% zekere universele wetten te komen.