Studietaak 2.4 Flashcards
begrijpt wat Wittgenstein bedoelt met zijn taalspele
Wittgenstein II: het gebruik van taal in een specifieke groep, met al haar bijzondere, specifieke betekenissen en alle activiteiten die dat gebruik omringen is een taalspel. Bij het spelen van dat taalspel gelden in elke groep specifieke regels en conventies, die bepalen hoe het dient te verlopen.
kunt uitleggen hoe deze taalspelen de communicatie tussen groepen verstoort
Door de verschillen in betekenis van woorden, wordt communicatie tussen groepen lastig. Dat geldt zowel voor communicatie tussen religie en wetenschap, als voor communicatie tussen verschillende groepen binnen de wetenschap zelf. Buiten het taalspel van de groep worden woorden en concepten betekenisloos, of krijgen ze zelfs een andere betekenis.
inziet dat de toetsing van feitelijke uitspraken hierdoor bemoeilijkt wordt
Elke groep heeft zijn eigen taalspel en leeft in zijn eigen versie van de wereld. Daardoor wordt het zo goed als onmogelijk om feitelijke uitspraken te doen over dé wereld, terwijl feitelijke claims noodzakelijk zijn voor het verificatiecriterium/confirmatiecriterium (logisch positivisten) en voor het falsificatiecriterium (kritisch rationalisten). Relativisme: de waarheid van een uitspraak staat niet op zichzelf, is niet feitelijk, maar is afhankelijk van de persoon of groep die hem gebruikt. Conclusie Wittgenstein II: strikte demarcatie is onmogelijk, omdat de waarheid niet afhankelijk is van de relatie tussen uitspraken en de realiteit, maar van de relatie tussen onderlinge uitspraken die wetenschappers uiten tijdens het spelen van hun taalspel.
inziet dat dit ook geldt voor de coherente, intersubjectieve constructie van uitspraken
Neurath stelde dat wetenschap niets anders is dan een constructie van uitspraken, die niet aan de realiteit te toetsen zijn. Ze proberen alleen deze constructie zo coherent mogelijk te maken. Wittgenstein II stelt dat het aanbrengen van die coherentie wel kan binnen een specifieke groep, maar niet over de grenzen van groepen heen. Een claim over de realiteit kan dus ook nooit echte betekenis krijgen buiten de groep waarin die claim verzonnen is.
kunt uitleggen wat bedoeld wordt met het begrip ‘theoriegeladenheid’
De realiteit is ambigu, en hoe wij die zien is afhankelijk van onze innerlijke zienswijze. Dit heeft de theoriegeladenheid van observatie. (Bijv. de afbeelding eend-konijn.) De theorie die we in ons hoofd hebben over de wereld, ons referentiekader, bepaalt wat we zien. Het principe van theoriegeladenheid is sterk vergelijkbaar met het idee van taalspelen van Wittgenstein II. De realiteit is ambigu en wat we in die ambiguïteit zien, wordt bepaald door het taalspel dat we op dat moment spelen. Consequentie: waarneming is feilbaar, empirische wetenschapsopvatting is feilbaar, neutrale observatie is onmogelijk.
kunt uitleggen wat bedoeld wordt met het begrip ‘linguïstische relativiteit’
De Sapir-Whorf-hypothese gaat uit van linguïstische relativiteit: onze cognitieve vermogens zijn sterk gerelateerd aan onze talige vermogens. Wat we kunnen denken en zien wordt sterk bepaald door de taal/talen die we spreken. (Experiment met een filmpje van een train, waarbij een Engelse naar de trein blijft kijken en een Duitse steeds kijkt naar waar de trein heen gaat.) Consequentie: wetenschappers zitten gevangen in wetenschappelijke samenwerkingsverbanden die elk hun eigen taalspelletje spelen. Wetenschap wordt daarmee een volstrekt relatieve bezigheid die gevoed wordt door feilbare waarneming, vooropgezette mening en de onontkoombare invloed van onze moedertaal die vanaf de geboorte ingegoten is. Als we het relativisme accepteren, kunnen we van twee verschillende wetenschappelijke opvattingen alleen nog zeggen dat ze verschillen, niet welke juist is.
inziet dat de filosofie van Kuhn eerder descriptief dan prescriptief is
Kuhn constateerde dat alle intellectuele pogingen om onderscheid te maken tussen wetenschap en andere kennis mislukte en koos een andere aanpak. Om te snappen wat wetenschap onderscheidt van andere vormen van kennis, moet je haar bestuderen in haar sociale en historische context. Dit is beschrijvend (descriptief) i.p.v. voorschrijvend (prescriptief).
inziet waarom dogmatiek in de wetenschap, volgens Kuhn, waardevol is
Kuhn constateerde dat de meeste successen in de geschiedenis van de wetenschap werden geboekt in perioden waarin men dogmatisch vasthield aan een aantal inhoudelijke en methodologische basisprincipes, waarvan de waarheid niet in twijfel getrokken werd.
kunt uitleggen wat een paradigma is, en waar dat uit bestaat
Paradigma: het raamwerk dat een groep wetenschappers hanteert, bestaande uit metafysische aannamen en theorieën over de aard van het onderzoeksobject, en methodologische technieken en opvattingen over hoe dat object moet worden onderzocht. Dat paradigma van ontologische en epistemologische aannamen wordt niet in twijfel getrokken. Kuhn vergeleek ze met de categorieën van Kant. Een mens heeft categorieën nodig om orde te schappen in de prikkels die hem via zintuigen bereiken, zo heeft de wetenschapper een paradigma nodig om orde aan te brengen in zijn kennis over de wereld.
de fasen van pre-wetenschap, normale wetenschap, crisis en revolutie kunt beschrijven
1) Pre-wetenschap: betrekkelijk onsamenhangend werken aan verschillende problemen, waarbij er evenveel opvattingen als wetenschappers zijn. Op den duur bereiken wetenschappers consensus over de problemen die onderzocht dienen te worden en hoe. De eerste contouren van een paradigma ontstaan.
2) Normale wetenschap: zodra zo’n paradigma bestaat is er normale wetenschap. Er is geen twijfel aan het paradigma en fouten in het paradigma worden gecorrigeerd. Het wordt op steeds meer problemen toegepast, waardoor wetenschappelijke progressie ontstaat.
3) Crisis: er duiken problemen op die niet binnen het paradigma op te lossen zijn. Er is nog geen nieuw paradigma, dus ze blijven het oude paradigma gebruiken.
4) Revolutie: zodra een nieuw paradigma zich aanbiedt, wordt het oude gestagneerde paradigma omver geworpen. Dit paradigma is onverenigbaar met het oude, en moet dus altijd van buiten komen (anders is er een vertaling van opvattingen, niet een nieuw paradigma). Hierna ontstaat weer een periode van normale wetenschap.
kunt aanwijzen wanneer, volgens Kuhn, in deze cyclus de vooruitgang het sterkst is
Volgens Kuhn wordt in de fase van normale wetenschap, als dogmatisch vastgehouden wordt aan een paradigma, de meeste wetenschappelijke progressie geboekt. Volgens Popper is dat precies andersom en moet een wetenschapper juist steeds twijfelen aan zijn uitgangspunten. Dit leidt tot falsificatie van een theorie en dus tot zekerheid. Dit is de fase van crisis en revolutie bij Kuhn. Probleem: het onderzoeksobject van de sociale wetenschappen is zeer veranderlijk en erg contextafhankelijk. Hierdoor is de wetenschappelijke kijk op dat object erg veranderlijk en is een meer hermeneutische benadering nodig. Hierdoor is een voortdurende perspectiefwisseling gaande, waardoor zij zelden of nooit toekomen aan een periode van normale wetenschap. Er is zelden sprake van paradigmata, maar eerder van een constante herinterpretatie zonder dat een duidelijke consensus wordt bereikt.
zijn kritiek op de vooruitgang in de sociale wetenschappen kunt reproduceren
In een periode van normale wetenschap kunnen ook de sociale wetenschappen het predicaat wetenschap dragen.
deze opvattingen van Kuhn kritisch kunt vergelijken met die van Popper
Wat Popper voorstelt als proces van continue falsificatie, gebeurt volgens Kuhn schoksgewijs in korte, heftige revoluties. Volgens Kuhn is zo’n wisseling van de wacht helemaal geen vooruitgang: men gaat gewoon heel anders over de wereld denken na een revolutie. ‘Echte wetenschap’ wordt volgens hem niet bedreven in crisistijden en tijdens revoluties, maar juist in rustige perioden waarin dogmatisch gewerkt wordt aan uitbreiding van een paradigma.