Stellingen deeltententamen 2 (21/22) Flashcards
Als het aangrijpingspunt van een krachtvector wordt veranderd, dan kan het moment van die
krachtvector niet hetzelfde blijven.
Het moment kan nul zijn als het aangrijpingspunt maar in lijn ligt met het massamiddelpunt. Dan kun je elk mogelijk punt kiezen waarvoor dit waar is, en het moment 0 laten zijn.
Deze stelling is dus ONWAAR.
De momentenvergelijking ( ΣM = J · 𝜶 ) is geldig voor elk denkbaar free body.
Een puntmassa is ook een free body, maar kan geen momentenvergelijking hebben. Dat geldt enkel voor rigid bodies .
Deze stelling is dus ONWAAR.
Hoe kleiner de afstand van het massamiddelpunt van een rigid body tot een gekozen draaipunt, hoe kleiner het traagheidsmoment ten opzichte van dit draaipunt.
J/a = J/c + mtot · |ra/c|2
Als ra/c kleiner wordt, zal J/a kleiner worden.
Deze stelling is dus WAAR.
Een onvervormbaar lichaam bestaat uit twee puntmassa’s, verbonden door een massaloze staaf. Het traagheidsmoment van dit lichaam ten opzichte van het massamiddelpunt ervan wordt beinvloed door de lengte van de staaf.
J/c = Σmi · |ri/c|2
De lengte van de staaf zal ri/c beïnvloeden.
Deze stelling is dus WAAR.
In een segmentenmodel volgt de waarde van het netto gewrichtsmoment rond gewricht S uit de netto gewrichtsreactiekrachtvector in S en de momentarm van deze krachtvector ten opzichte van het gebruikte draaipunt.
“Het netto gewrichtsmoment is gelijk aan de de som van de momenten van alle echte spierkrachtvectoren rond dat gewricht, berekend ten opzichte van de gewrichtsas. De netto gewrichtskrachtvector is gelijk aan de som van alle onbekende krachten rond het gewricht (de echte kracht op het gewrichtsvlak, de spierkrachten, en de krachten in kapsels en ligamenten).”
Deze stelling is dus ONWAAR.
Een mens kan bij een gegeven positie en snelheid van de bovenarm, onderarm en hand dezelfde versnelling van die segmenten realiseren door verschillende combinaties van
spierkrachten.
Verschillende verhoudingen van spierkracht kunnen dezelfde netto gewrichtsmomenten leveren.
Deze stelling is dus WAAR.
Een puntmassa P beweegt over een rechte lijn onder invloed van een tijdsafhankelijke kracht F. Als de verplaatsing van P over een gegeven tijdsinterval gelijk is aan nul, dan is de arbeid van F over dat tijdsinterval ook gelijk aan nul.
AF = integraal van rq1 naar rq2 voor Fdrq
Je zou dus zeggen dat deze stelling waar is, maar:
Een fietser die met tegenwind naar punt x fietst, dan draait de wind en de fietser fietst weer terug naar 0. Dan heeft de fietser tweemaal een traject afgelegd met negatieve arbeid
van de wind. Dit is een voorbeeld van een lijnintegraal.
Deze stelling is dus ONWAAR
De ’interne arbeid’-term die voorkomt in de energievergelijking voor een segmentenmodel wordt volledig geleverd door de netto zuivere gewrichtsmomenten.
ΣAF,ext + ΣAM,ext + Σ ∫Mgewricht dɸgewricht= ΔEkin
ΣAintern is hetzelfde als Σ ∫Mgewricht dɸgewricht Spierkracht zit verstopt in de zuivere (gewrichts)momenten.
Deze stelling is dus WAAR.
We beschouwen een fietser bij windstil weer. Bij verdubbeling van de fietssnelheid wordt het instantaan vermogen van de luchtwrijvingskrachtvector vier keer zo groot.
Plucht = -clucht・vrel・|vrel|・Vfiets
Omdat het windstil is, is Vfiets gelijk aan Vrel. Dan is de formule Plucht = -clucht・vrel3
Deze stelling is dus ONWAAR.
Als er geen slip optreedt tussen het achterwiel van een fiets en de weg, dan is de propelling efficiency van fietsen altijd gelijk aan 1.
ep = ( Pfietser + Pvoortstuwing ) / Pfietser = 1 + Pvoortstuwing / Pfietser
Er treedt in dit geval geen vermogensverlies op bij het voortstuwen. De grond zal namelijk niet bewegen bij het afzetten. De propelling efficiency is dan dus 1.
Deze stelling is dus WAAR.