Stellingen deeltentamen 2 (22/23) Flashcards
Verschuiving van een krachtvector over zijn eigen werklijn leidt nooit tot verandering van het moment van die krachtvector ten opzichte van een gegeven draaipunt.
MF/d = rp/d,x · Fy - rp/d,y · Fx
De afstand van aangrijpingspunt tot het draaipunt kan veranderen, maar als de lijn loodrecht op de werklijn (door het draaipunt) hetzelfde blijft, klopt dit gewoon.
Deze stelling is dus WAAR.
Als de som van de momenten op een rigid body ongelijk is aan nul, dan is het zeker dat de grootte van de versnelling van het massamiddelpunt ongelijk is aan nul.
Een rigid body kan een hoekversnelling hebben (het roteert om zijn eigen zwaartepunt), zonder dat het in translatie versnelling heeft.
Deze stelling is dus ONWAAR.
Een koppel heeft een netto effect van nul op zowel de krachtenvergelijking als de momentvergelijking, omdat de twee krachtvectoren die samen een koppel vormen precies
even groot en tegengesteld gericht zijn.
Een koppel van twee krachten telt op tot nul in de krachtenvergelijking omdat ze tegengesteld en even groot zijn, maar dit is niet het geval in de momentenvergelijking.
Daar kan een koppel heel goed ongelijk zijn aan nul.
Deze stelling is dus ONWAAR.
De netto gewrichtsreactiekracht van bovenarm op onderarm in een invers dynamisch segmentenmodel is een goede benadering van de werkelijke kracht die in het ellebooggewricht werkt van bovenarm op onderarm.
Hiervoor is ook het netto gewrichtsmoment nodig.
Deze stelling is dus ONWAAR.
Een persoon staat in evenwicht op één voet. Als de mate van cocontractie (co-activatie) van de spieren rond het enkelgewricht verandert zonder dat de evenwichtspositie verandert, dan verandert de contactkracht van onderbeen op voet.
De contactkracht kan niet gelijk blijven, door veranderde druk in het gewricht.
Deze stelling is dus WAAR.
De zwaartekracht kan alleen negatieve arbeid verrichten.
Zwaartekracht kan ook géén arbeid leveren, bij fietsen over een rechte weg?
Deze stelling is dus ONWAAR.
Op een puntmassa werken n krachten. Op elk tijdstip geldt dat het instantaan vermogen van deze n krachten samen gelijk is aan de tijdsafgeleide van de kinetische energie van de puntmassa.
Voor een puntmassa geldt: ΣPF = dEkin/dt
Deze stelling is dus WAAR.
Voor de massa’s van twee puntlichamen P en Q geldt mP = 2 · mQ. Als P en Q dezelfde hoeveelheid kinetische energie hebben, dan moet de grootte van de snelheid van Q twee keer die van P zijn.
bijvoorbeeld mP = 4 en dus mQ = 2.
EkinP =0.5 · 4 · v2
EkinQ =0.5 · 2 · v2
Hier geldt een kwadratisch verband. Voor vP = 10 kom je dan op EkinP = 200 en voor vQ =20 op EkinQ = 400.
Deze stelling is dus ONWAAR.
Als de grootte van de windsnelheid lager is dan de grootte van de fietssnelheid, dan is het vermogen van de luchtwrijvingskracht op de fietser met zekerheid negatief.
De grootte van de windsnelheid kan 0 zijn. Dat maakt de luchtwrijvingskracht in dit geval Plucht = -clucht・vrel3 wat dus altijd negatief is!
Deze stelling is dus WAAR.
We beschouwen een fietser bij windstil weer. Bij een twee keer zo hoge constante fietssnelheid is het instantaan vermogen van de luchtwrijvingskrachtvector acht keer zo groot.
Plucht = -clucht・vrel3
P1 = -0.5・23 = -4W
P2 = -0.5・43 = -32W
Dit klopt!
Deze stelling is dus WAAR.