ST Deel 2 : Begrippen gastro - intestinale problemen Flashcards

1
Q

Hypothermie

A

Onderkoeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

GI - microbioom

A

Mini - ecosysteem van (gewenste en ongewenste) micro - organismen die in het maagdarmkanaal leven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Microbiota

A

Specifieke groep micro - organismen die in een omgeving voorkomen. Darmflora

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Dysbiose

A

Een verstoord evenwicht in het microbioom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Postbiotica

A

Voedingsvezels worden niet verteerd in dunne darm en gaan naar dikke darm. Oplosbare vezels worden omgezet tot eindproducten die men postbiotica noemt. Belangrijke voedingsbron voor dikke darm bacteriën, kunnen gunstig zijn voor de gastheer.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Psyllium

A

Slijmstof, heeft zwelvermogen. Reguleren van een verstoorde darmpassage, verbeteren kwaliteit ontlasting.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Anorectisch

A

Gebrek aan eetlust

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Enteritis

A

Darmontsteking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Septicemie

A

Bloedvergiftiging

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Regurgitatie

A

Wordt het eten/drinken uitgebraakt voordat het de maag heeft bereikt. Is oesofageaal. Kan probleem zijn ten gevolge van farynx, slokdarm… Als iets binnen komt gaat het er direct terug uit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Braken

A

Als dier zijn eten en/of drinken overgeeft. Gastritis/enteritis. Moet het voedsel van de maag komen, bewegingen abdomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Tenesmus

A

Persdrang, persen zonder dat er ontlasting komt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Ptyalisme

A

Overmatige speekselproductie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Dysfagie

A

Slikstoornis, problemen met slikken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Ascites

A

Vocht in de buik

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Dunne darm diarree

A

Geen slijm, melena, feces waterig, tenesmus (persdrang) afwezig, frequentie licht toegenomen, defecatie onder controle, vaak gewichtsverlies

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Dikke darm diarree

A

Slijmerige diarree, feces brijachtig, tenesmus aanwezig, frequentie sterk toegenomen, defecatie vaak ongecontroleerd, zelden gewichtsverlies

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Dilatatie

A

Verwijding/uitzetting

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Neoplasie

A

Zowel goedaardige als kwaadaardige gezwellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Enteropathie

A

Ziekte van de ingewanden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Brachygnatisme

A

Wil zeggen dat de onderkaak te kort is/ te korte mandibula

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Prognathisme

A

Vooruitstekende kaak / te lange mandibula

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Craniomandibulaire oseoarthropathie

A

Pijnlijke verdikking aan de schedel van jonge honden. Extra bot aangegroeid aan de onderkaak, onder oog en bovenop de schedel. Ziekte is zelflimiterend als schedel volgroeid is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Sialocoele

A

Opstapeling van speeksel in weefsels door een ruptuur van de afvoergang.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Stomatitis

A

Ontsteking mucosa mond

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Gingivitis

A

Ontsteking van het tandvlees

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Glossitis

A

Ontsteking van de tong

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Uremie

A

Niervergiftiging

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Intoxicatie

A

Vergiftiging

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Lymfoplasmocytaire stomatitis

A

Ontsteking van de achterste mondhoek bij katten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Eosinofiel granuloma

A

Chronische ontsteking mond mucosa (mond, lip)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Halithose

A

Stinkende adem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Orofaryngeale dysfagie

A

Moeilijkheden bij het slikken door afwijking in de mond of farynx

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Congenitaal

A

Aangeboren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Megaoesofagus

A

Slokdarmverwijding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Hypomotiliteit

A

Vertraagde maagdarm - motoriek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Pneumonie

A

Longontsteking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Oesofagitis

A

Slokdarmontsteking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Slokdarmparalyse

A

Megaoesofagus, dilatatie zonder peristaltiek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Idiopatisch

A

Zonder bekende oorzaak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Congenitaal

A

Aangeboren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Hypersalvatie

A

Overmatig veel speeksel wordt aangemaakt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Dyspnee

A

Kortademigheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Oesofagitis

A

Ontsteking van de slokdarmwand

45
Q

Maligne

A

Kwaadaardig

46
Q

Benigne

A

Goedaardig

47
Q

Metastase

A

Uitzaaiing

48
Q

Strictuur

A

Vernauwing als gevolg van diepe ontsteking met littekenvorming

49
Q

Acute gastritis

A

Mucosabeschadiging en ontsteking

50
Q

Exogeen

A

Externe bron

51
Q

Endogeen

A

Van binnen uit ontstaan

52
Q

Deshydratatie

A

Uitdroging

53
Q

Chronische gastritis

A

Chronische ontsteking door een chronische irritatie van de maagmucosa

54
Q

Maagulcus

A

Mucosadefect tot in de spierlaag

55
Q

Maagerosie

A

Oppervlakkig mucosaletsel

56
Q

Peritonitis

A

Buikvliesontsteking

57
Q

Dilatatie

A

Abnormale distentie van de maag door gas, vocht, voedsel…

58
Q

Torsie

A

Draaiing van de maag over de lengteas

59
Q

Distentie

A

Uitrekking

60
Q

Splenomegalie

A

Medische term voor een vergrote milt

61
Q

Tachycardie

A

Snel of onregelmatig hartritme

62
Q

Gastropexie

A

Eerst maag leegmaken, terugdraaien en vasthechten aan de buikwand

63
Q

Anti-aritmica

A

Medicatie om een abnormaal hartritme onder controle te krijgen

64
Q

Necrose

A

Is het plaatselijk afsterven van weefsel

65
Q

Hypoglycemie

A

Te lage bloedsuikerspiegel

66
Q

Anti-emetica

A

Geneesmiddel tegen misselijkheid en braken

67
Q

Subklinisch

A

Nog niet zichtbaar

68
Q

Zelflimiterend

A

Is een ziekte of aandoening die meestal stopt of eindigt zonder therapie of hulp

69
Q

Dermatitis

A

Ontsteking van de huid

70
Q

Atrofie

A

Is een afname van weefsel- of orgaanmassa

71
Q

Coprofagie

A

Eten van ontlasting

72
Q

Lymfangiectasie

A

Dilatatie van de lymfevaten in submucosa, subserosa of mesenteriaal

73
Q

Acute hemorrhagische gastro - enteritis

A

Peracuut braken van bloed en bloederige diarree bij de hond

74
Q

Bacteriële overgroei

A

Aanwezigheid van grote hoeveelheden bacterieën in de dunne darm

75
Q

Enteritis

A

Ontsteking in de wand van de dunne darm

76
Q

Aerofagie

A

Zeer frequent grote hoeveelheden lucht inslikken. Hierdoor bevinden zich grote hoeveelheden lucht in de darmen.

77
Q

Borborygmi

A

Rommelend geluid van de maag/darmen

78
Q

Flatulentie

A

Overmatig last van winderigheid

79
Q

PLEP

A

Protein-losing enteropathie

Verlies van abnormaal veel plasma-eiwit in de maagdarmtractus

80
Q

Melena

A

Zwarte stoelgang door vermenging met bloed

81
Q

Megacolon – colonatonie

A

Abnormaal sterke dilatatie van het colon

82
Q

Perineale hernia

A

Disruptie van spieren en ligamenten

83
Q

Proctitis

A

Ontsteking rectum

84
Q

Obstipatie

A

Onmogelijkheid om ontlasting te lossen

85
Q

Constipatie

A

Infrequentie en moeilijke evacuatie faeces

86
Q

Levercirrose

A

Eindstadium van chronisch leverfalen

87
Q

Hepatomegalie

A

Abnormaal vergrote lever

88
Q

Prehepatisch

A

Voor de lever

89
Q

Intrahepatisch

A

In de lever

90
Q

Posthepatisch

A

Na de lever

91
Q

Bilirubine

A

Stof afkomstig vooral van de afbraak van rode bloedcellen

92
Q

Icterus

A

Geelverkleuring van de weefsels en serum door te grote hoeveelheid bilirubine

93
Q

Hepatoencefalopathie

A

Abnormaal gedrag en neurologische dysfunctie door toxines uit de darm die niet meer door de lever uit de circulatie worden verwijderd

94
Q

Acute hepatitis

A

Acute beschadiging van de lever

95
Q

Chronische actieve hepatitis hond

A

Chronische progressieve ontsteking, ontstekingscellen in leverweefsel.
Leverceldysfunctie

96
Q

Fibrose

A

Toename van bindweefsel

97
Q

Cirrose

A

Steunend bindweefsel neemt toe maar leverweefsel verschrompelt

98
Q

Cholecystitis

A

Ontsteking van de galblaas

99
Q

Cholangitis

A

Ontsteking van de galwegen

100
Q

Galgangobstructie

A

Gal kan niet meer worden uitgescheiden in de dunne darm

101
Q

Icterus

A

Geelzucht

102
Q

Regeneratie

A

Beschadigde delen (organen) volledig worden hersteld

103
Q

Encephalitis

A

Hersenontsteking

104
Q

Ascites

A

Vocht in de buik

105
Q

Antioxidant

A

Stof die oxidatie tegengaat. Omvatten alle stoffen die vrije radicalen, schadelijke deeltjes die de cellen van organismen aantasten, weg kunnen vangen

106
Q

Triaditis

A

Indien zowel de darm, lever/galwegen als de alvleesklier ontstoken is

107
Q

Ischemie

A

Onvoldoende doorbloeding waardoor er zuurstoftekort optreedt dat de celstofwisseling in gevaar brengt.

108
Q

Acute pancreatitis

A

Worden de enzymen door een aantal verschillende oorzaken binnen de pancreas al actief. Hierdoor wordt het pancreasweefsel door zijn eigen enzymen verteerd. Weefselbeschadiging neemt steeds verder toe.

109
Q

Chronische pancreatitis

A

Is er sprake van blijvende en steeds verder voortschrijdende ontsteking van de alvleesklier