AV Deel 1 : Examenvragen Flashcards

1
Q

Runderen in de wei : staan met hun poten wijd uiteen, nek uitgerekt en mond open.
Aan welke parasiet denk je?

A

Dictiocaulus viviparus : de longworm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Runderen in de wei : staan met hun poten wijd uiteen, nek uitgerekt en mond open
Bespreek de verspreiding van die parasiet.

A

Dictiocaulus viviparus : de longworm

Deze parasiet kan worden verspreid door het vertrappelen van de mestplakken die dan gemakkelijker gaan ontbinden en zo de volledige weide kunnen gaan infecteren door weideverstrooiing.

Ook het gras dat dan in zo’n besmette weide groeit gaat verder zorgen voor de verspreiding

Verder kan er ook nog verspreiding gebeuren door vogels, mestkevers & aardwormen.

Een andere heel belangrijke manier van verspreiding is de fungi Pilobolus. Deze schimmel groeit op een mestplak passeert ook zonder problemen door het spijsverteringsstelsel van het rund. Hetgeen dat hier wel is op te merken, is dat de infectieuze larven van Dictyocaulus door deze schimmel worden aangetrokken. De sporen van deze schimmel zullen voor een veel belangrijkere verspreiding zorgen dan de hierboven opgesomde. Wanneer dat de sporen wegschieten kunnen ze zonder wind afstanden tot 3 meter bereiken (met wind nog meer). Hierdoor kunnen ook andere percelen besmet worden zonder dat er ooit een besmet rund is op geweest.
Daarnaast kan pilobolus ook in de stal zelf leven en voor verspreiding onder de runderen zorgen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Runderen in de wei : staan met hun poten wijd uiteen, nek uitgerekt en mond open
Hoe verklaar je het vreemde gedrag van die runderen?

A

De parasieten leven in de bronchiën van de runderen dus ik ga ervan uit dat ze hierdoor moeilijkheden hebben met te ademen. Door de positie waarin ze staan, vergroten ze mogelijks de longcapaciteit en kunnen ze wat gemakkelijker ademen.

Verder willen de eitjes opgehoest worden om daarna terug ingeslikt te worden waardoor ze in het maag – darm kanaal terecht komen. Nu hoesten is zeer pijnlijk en de dieren zullen het ook proberen onderdrukken. Mogelijks helpt de houding daar ook bij.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is de samenstelling van plasma?

A

Plasma is de integrale vloeistof waarin de bloedcellen gesuspendeerd zijn.

Deze bestaat uit

  • H20 (90%)
  • Proteïnen : albumine, fibrogeen
  • NPN : aminozuren, ureum
  • Lipiden : triglyceriden, cholesterol
  • Glucose
  • Enzymen
  • Hormonen
  • Ionen : veen Na & Ca
  • Vitaminen
  • Gassen : O2 & CO2
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn leukocyten? Geef de verschillende groepen.

A

Leukocyten zijn gekernde cellen die geen hemoglobine hebben.

Agranulocyten, die meetellen voor een 30 %. Hieronder vallen de lymfocyten en de monocyten.

De Granulocyten die meetellen voor 70 % en bestaan uit de neutrofielen, eosinofielen & basofielen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Bespreek de Lymfocyten.

A

Agranulocyt

Onderscheid tussen B - & T – lymfocyt

  • B – lymfocyten kunnen na stimulatie door een vreemde indringer antistoffen produceren
  • T – Lymfocyten : vernietigen indringers na stimulatie door de witte bloedcellen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Bespreek de Monocyten.

A

Agranulocyt

  • Slechts in een zeer beperkte hoeveelheid
  • Blijven niet lang in de bloedbaan : gaan naar weefsels om weefselmacrofagen te worden
  • Gaan vreemde indringers in weefsel fagocyteren & afbreken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Bespreek de neutrofiele granulocyten.

A

Granulocyt

  • Meest voorkomende witte bloedcel
  • Zullen stijgen bij acute infecties (vooral bacterieel)
  • Kunnen vreemde partikels fagocyteren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Bespreek de eosinofiele granulocyten.

A

Granulocyt

  • In heel beperkt mate
  • Bevatten eosinofiele (rode) granules : bevatten een vaatverwijdende substantie
  • Stijgen sterk indien er een allergische reactie is of parasitaire infectie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Bespreek de basofiele granulocyten.

A

Granulocyt

  • Slechts 1 %
  • Bevatten basofiele (paarse) granules : bevatten een vaatverwijdende substantie
  • Spelen ook een rol bij allergische reacties
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat zijn mogelijk fouten bij bloedafname?

A

Hemolyse : de rode bloedcellen scheuren & hemoglobine kleurt het plasma rood (dit kan door een te ruwe behandeling)

Lipidemie : het dier is niet uitgevast, hierdoor zit er vet in het plasma en zal het een troebel uitzicht hebben

Stress : stijging hematocriet

Teveel bloed afgenomen : hierdoor zal het gaan stollen

Onjuiste labeling van het staal

Onjuiste bewaring

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat zijn bloedgroepen?

A

Bloedgroepen zijn antigenen (eiwitten) op celmembraan van rode bloedcellen

  • Alle organismen natuurlijke antistoffen tegen antigenen die deze bloedgroep niet hebben
  • Mocht er een transfusie plaatsvinden van verschillende bloedgroepen, dan gaat de receptor tegen die bloedgroep antistoffen aanmaken waardoor er bij volgende transfusies levensbedreigende reacties kunnen optreden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welke bloedgroepen zijn er bij de kat en waar moet men rekening mee houden?

A

Bij de kat kennen we vooral bloedgroep A ( 90 – 99 %) van de dieren. Verder hebben we ook Bloedgroep B, deze zien we eerder bij raskatten met uitzondering van de Siamees. 45 % van de Britse korthaar heeft bloedgroep B.
Een laatste, uiterst zeldzame bloedgroep bij katten is AB.

  • Katten hebben altijd natuurlijk antistoffen tegen vreemde bloedgroepen
  • Bloedgroepenbepaling of crossmatch noodzakelijk
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hoe houdt men rekening met de verschillende bloedgroepen?

A

Men kan dit nakijken door een crossmatch te doen.

  • Major crossmatch : cellen van donor mengen met plasma patient
  • Minor crossmatch : plasma donor mengen met cellen patient

Na mengen van het plasma met de gewassen rode bloedcellen, gaat men enkele minuten wachten en dan controleren op agglutinatie (samenklonteren) en hemolyse (versnelde afbraak rode bloedcellen)

Indien een van deze 2 processen heeft plaatsgevonden, is het geen goede match

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Bespreek bilirubine.
Waar komt het vandaan?
Wat geven het aan?

A

Niet oplosbaar product gevormd in de milt na afbraak van hemoglobine uit rode bloedcellen

  • Uitscheidingsproduct van de lever (nadat het hier naartoe is getransporteerd)
  • In de darmen wordt het verder omgezet naar eerst Urobilinogeen en dan Urobiline
  • De laatste zal verder verwerkt worden en uitgescheiden worden met de faeces, een deel zal terug worden opgenomen en uitgescheiden worden via de nieren

Bilirubine kan een aantal zaken aangeven

  1. Zijn prehepatische vorm of indirect vorm kan men gebruiken om
    - De leverfunctie te evalueren
    - Verhoogde concentraties: leverschade of verhoogde afbraak van erythrocyten
  2. De andere vorm die ook wel geconjugeerde vorm of direct bilirubine wordt genoemd
    - Stijging kan wijzen op galwegproblemen & leverschade
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Bespreek galzuren.
Waar komt het vandaan?
Wat geven het aan?

A

Deze worden gevormd in de hepatocyten uit cholesterol en cholinezuren

Ze zullen vrijkomen na contractie van galblaas in duodenum en helpen bij de opname van vetten. Het grootste deel zal hiervan terug opgenomen worden en getransporteerd worden naar de lever.

Ze kunnen gebruikt worden voor de leverfunctie te screenen maar gaan geen exact probleem weergeven. Ze hebben wel als voordeel dat ze in een reeds vroeger stadium bruikbaar zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat betekent het als in de urine het volgende zit : eiwitten?

A

Normaal bevat urine geen of zeer lage en nauwelijks detecteerbare eiwitgehalten. Indien toch gevonden zijn deze eiwitten meestal albumine, , hemoglobine, immunoglobulines, acute fase proteïnen (ontsteking) of mucoproteïnen.

Oorzaken waarom er eiwitten in urine zitten

  • In verband met de prerenale vorm, hier zijn de niercapaciteiten overschreden en kan de nier gewoon niet meer de opgenomen concentraties eiwitten eruit filteren
  • Een andere oorzaak kan komen van de renale vorm, hier wijst het dan op een aantasting van de nier
  • Een laatste oorzaak kan komen van de postrenale vorm, hier komen de eiwitten uit het urogenitaal stelsel, dit kan wijzen op bloedingen, ontstekingen of tumors
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat betekent het als in de urine het volgende zit : ketonen?

A

Ketonen (aceton en acetoacetylzuur) zijn intermediaire producten van de vetstofwisseling, hoge concentratie in het bloed bij hoge vetafbraak, voornamelijk wanneer vetten afgebroken worden door een tekort aan koolhydraten. Normaal niet aanwezig.

Ketonen komen voor in geval van een Ketonurie, een gevolg van een tekort aan glucose.

De oorzaken hiervan kunnen diabetes, verhongering, extreme inspanningen, laag koolhydraten dieet,… zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Fasciola hepatica

Leg de epidemiologie en cyclus uit

A

Dit is een trematode (zuigworm) die wereldwijd verspreid is.

Deze parasiet bevindt zich vooral in gebieden met geschikte levensomstandigheden voor slakken. Dir is namelijk een zeer belangrijke tussengastheer. Natte velden of kleine greppels zijn optimale omstandigheden.

Er wordt geen of weinig immuniteit tegen deze parasiet opgebouwd

Er kunnen 2 infectieuze cyclussen per jaar plaatsvinden

De eerste stap in hun cyclus is de ontwikkeling van ei tot miracidium

  • Gebeurd in de buitenwereld (temperatuur 10 – 30 °C)
  • De eieren blijven lang leven in de faeces

De volgende stap het zoeken van hun tussengastheer : de slak

  • Bij het binnendringen van de slak, spreken we van sporocyste
  • In deze fase worden de germinatieve cellen omgezet naar embryonale massa’s die verder zullen evolueren naar redia
  • De redia evolueren op hun beurt verder naar cercaria

Bij de volgende stap verlaten de cercaria de tussengastheer en spreken we van metacercariën deze kunnen meerdere dingen doen
- Zetten zich vast op planten om daar in rustfase te gaan tot ze opgenomen worden door een eindgastheer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Fasciola hepatica.

Leg de symptomen uit.

A

Bij deze dieren zien we dat de dieren last gaan hebben van hepatitis en anemie, dit komt doordat de larven zich in eerst instantie verblijven in de levervenen en hier bloedingen en ontstekingen kunnen veroorzaken. De zuigwormen voeding zich ook met erythrocyten wat de anemie ook verklaard.

In een verdere fase zien we dat de dieren een obstructie krijgen in de galwegen en kan de galblaas ook gaan ontsteken. Dit komt omdat de volwassen wormen naar de galblaas zullen migreren en zich daar voeden met epitheelcellen, bloed & gal.

Over het algemeen kunnen we zien dat deze dieren een productieverlaging, ze zullen minder goed gewicht aanzetten, verminderde melkproductie,.. Daling van de algemene gezondheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Geef 5 functies van het bloed.

A

Ademhalingsfunctie : ode bloedcellen vervoeren O2 van longen naar weefsels en CO2 van weefsels terug

Voedingsfunctie : transport voedingsstoffen

Excretiefunctie : Transport eindproducten stofwisseling naar uitscheidingsorganen

Afweerfunctie : witte bloedcellen

H2O huishouding

Zuur – base huishouding : buffercapaciteit

Signaalfunctie : hormonen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Geef alle anti coagulanties en leg uit.

A

Citraat : bindt Ca, goedkoop, niet giftig, vooral voor transfusies

Fluoride : bindt Ca, remt glycolyse, vooral voor glucosebepaling

Heparine : inhibeert activatie van trombine, nadeel interfereert met kleuring witte bloedcellen (dus niet gebruiken uitstrijkjes. Vooral gebruikt voor pH bepaling

EDTA : bindt Ca, geen invloed op cellen, vooral gebruikt voor morfologisch onderzoek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

verklaar MCH.

A

Mean Cellular Hemoglobine

Gemiddelde hemoglobine concentratie per rode bloedcel, uitgedrukt in pg (picogram)

𝑀𝐶𝐻 = (𝐻𝐺𝐵 / 𝑅𝐵𝐶) × 10

24
Q

Bespreek crossmatch

A
  • Major crossmatch : cellen van donor mengen met plasma patient
  • Minor crossmatch : plasma donor mengen met cellen patient

Na mengen van het plasma met de gewassen rode bloedcellen, gaat men enkele minuten wachten en dan controleren op agglutinatie (samenklonteren) en hemolyse (versnelde afbraak rode bloedcellen)

Indien een van deze 2 processen heeft plaatsgevonden, is het geen goede match qua bloedgroep

25
Q

Wat valt er allemaal onder rhinopneumonie?

A

Rhinopneumonie of herpesvirus

  • EHV 1 : algemene infectie (ademhalingsstoornissen / abortus / zenuwaandoeningen)
  • EHV 4 : ademhalingsstoornissen / soms abortus
26
Q

Op welke diersoort heeft rhinopneumonie effect?

A

Paarden

27
Q

Wat zijn de besmettingswegen van rhinopneumonie?

A
  • Voornamelijk door direct contact
  • Door samen in stal te staan
  • Via de mens, door besmette kledij

Nasale of vaginale uitscheiding van het virus

28
Q

Wat zijn de symptomen van rhinopneumonie?

A

We zien dat het virus 3 verschijningsvormen heeft

  1. Verkoudheid
    - Vooral bij jonge paarden
    - Koorts
    - Ontsteking neusslijmvlies
    - Neusvloei
    - Opgezette lymfeknopen
  2. Abortus
    - Vanaf de 7e maand van de dracht
  3. Neurologische symptomen
    - Voorafgaande koorts
    - Infectie luchtwegen
    - Gedeeltelijke verlamming van de luchtwegen
    - Staartparalyse
29
Q

Wat is de behandeling van rhinopneumonie?

A

Ademhalingsstoornissen

  • Antibiotica voor de secundaire bacteriële infecties
  • Rust
  • Goede hygiëne
  • Vochttherapie

Maatregelen bij abortus

  • Merrie isoleren
  • Foetus verwijderen
  • Goede hygiëne personeel

Zenuwsymptomen

  • Ondersteunende therapie
  • Cortisonen
  • Indien gedurende 24 uur niet meer kunnen staan : slechte prognose en euthanasie is aangeraden
  • Opletten voor secundaire bacteriële infecties
30
Q

Welke preventie is er voor rhinopneumonie?

A
  • Geïnactiveerde vaccins op de markt
  • Vooral tegen ademhalingsproblemen, geen 100 % bescherming tegen abortus en zenuwsymptomen

Vaccinatieschema

  • Primovaccinatie : risicoveulens op 3 maanden, anderen 5 – 6 maanden
  • Booster : 4 – 6 weken laten
  • Elke 6 maanden 1 vaccinatie
  • Apart schema voor drachtige dieren
31
Q

Wat valt er onder BVD

A

BVD virus veroorzaakt 2 ziektebeelden

  1. BVD
    - Boviene virale diarree
    - Komt frequent voor op bedrijven
  2. MD
    - Mucosal disease (ziekte van de slijmvliezen)
    - Dodelijke slijmvliesziekte
32
Q

Welke diersoort geraakt vooral geïnfecteerd met BVD

A

Runderen

33
Q

Wat zijn de besmettingswegen van BVD?

A

Overdracht door direct contact : speeksel, neusslijm, sperma, mest, urine, melk,..

Ook indirect contact : door kruiscontaminatie

Grootste besmettingsbron : immunotolerante permanente viremische runderen (IPI’s /IPV’s)

  • Als foetus besmet geworden
  • Ervaren het virus als lichaamseigen : gaan levenslang BVD uitscheiden

Het is een zeer besmettelijk virus

34
Q

Wat zijn de symptomen van BVD?

A

BVD

  • Uitbraken van diarree
  • Onvruchtbaarheid
  • Embryonale sterfte
  • Zwak geboren kalveren

MD
- Ernstige bloederige darmontsteking

Algemene symptomen

  • Koorts
  • Ernstige diarree bij kalveren
  • zweertjes in de muil
  • Verminderde eetlust
  • Versnelde ademhaling
35
Q

Geef de behandeling van BVD

A
  1. Opsporen & verwijderen van dragers
  2. Opvolgen van pasgeboren kalveren tot min 1 jaar
  3. Risico zo klein mogelijk houden
  4. Monitoring
  5. Vaccinatie
36
Q

Is er preventie voor BVD?

A

Ja : vaccinatie

Vaccinatie is niet verplicht en afhankelijk van het infectierisico en de bedrijfsomstandigheden

  • Geïnactiveerd vaccin
  • 1e vaccinatie : 3 maanden (verlies maternale antistoffen)
  • Booster : 3 – 4 weken na 1e
  • Jaarlijks / halfjaarlijks vaccineren
37
Q

Wat zijn de 2 ademhaling virussen van het paard?

A

Er zijn 2 virussen die bij paarden op de longen kunnen pakken : Influenza & Rhinopneumonie

38
Q

Wat is Influenza?

A

Dit is een infectie van de ademhalingswegen maar meestal met een goedaardig verloop en door algemene vaccinatie zijn er niet teveel uitbraken meer

39
Q

Geef de epidemiologie van influenza.

A
  • Direct contact
  • Besmetting op verzamelplaatsen
  • Overleeft slechts enkele uren in omgeving
40
Q

Wat is de pathogenese van influenza?

A
  • Infectie epitheel ademhalings – wegen
  • Koorts
  • Ontstekingsreacties
  • Secundaire bacteriële infecties
  • Elke leeftijd is gevoelig
41
Q

Wat zijn de symptomen van influenza?

A
  • Koorts
  • Neusvloei
  • Jonge en oude paarden : ergere symptomen
  • Verminderde eetlust
  • Droge hoest

Immuniteit kan enkel maternaal worden doorgegeven gedurende de eerste 2 – 3 levensmaanden. Indien zelf aanmaak antistoffen, slechts 1 jaar bescherming

42
Q

Wat is de behandeling van influenza?

A
  • Rust

- Antibiotica bij bacteriële infecties

43
Q

Is er preventie voor influenza?

A

Vaccinatie

  • Veulen vaccineren vanaf 3 maanden (risico) : anders vanaf 5 – 6 maanden
  • Rappel 4 – 6 weken later
  • Nadien om de 6 maanden (aangeraden) of jaarlijks
44
Q

Bespreek het rode bloedbeeld.

A

Hierbij gaan we onderzoek doen naar de rode bloedcellen : aantal, grootte & gehalte aan hemoglobine

Wat we hiermee kunnen evalueren : anemie, kwaliteit van de rode bloedcellen & eventuele bloedparasieten

  1. Hematocriet : HCt of PCV
    - Hematocriet is % cellen ten opzichte van het volume bloed
    - Deze kan geëvalueerd worden door een staal te centrifugeren
  2. Hemoglobine : HB
    - Kleurstof van het bloed die zich in de rode bloedcellen bevindt, en ook de drager van zuurstof
    - Deze kan spectofotometrisch gemeten worden.
  3. De indices van Wintrobe
    - Mean Cellular Volume (MCV) : Gemiddeld volume van de cellen, uitgedrukt in fl
    - Mean Cellular Hemoglobine (MCH) : Gemiddelde hemoglobine concentratie per rode bloedcel, uitgedrukt in pg
    - Mean Cellular Hemoglobine Concentration (MCHC) : Procentuele verhouding van hemoglobine tot de volledige inhoud van de rode bloedcel, uitgedrukt in g %
45
Q

Bespreek het witte bloedbeeld.

A

= procentuele aanwezigheid van de diverse witte bloedcellen

Deze worden geteld op een uitstrijkje van een druppel bloed na kleuring of geautomatiseerd proces om te tellen.

Een Linksverschuiving is te wijten aan een verhoogd aantal staven
Een rechtsverschuiving is te wijten aan een verhoogd aantal segmenten zonder stijging staven

46
Q

Begrip

Plasma

A

Integrale vloeistof waarin de bloedcellen gesuspendeerd zijn, inclusief stollingsfactoren

47
Q

Begrip

Reticulocyt

A
Jonge erythrocyt (bevat reticulum, vitaalkleuring), wringt zich met pseudopodia tussen 2 endotheelcellen en komt zo in circulatie. 
Rijpt binnen de 24 – 48 uur naar een erythrocyt.
48
Q

Begrip

Agrannulocyt

A

Dit is een groep binnen de leukocyten, dit zijn gekernde cellen, hebben geen hemoglobine.

In deze groep behoren de lymfocyten, monocyten.

Deze groep is verschillend van de granulocyten omdat agranulocyten geen granules hebben.

49
Q

Begrip

Granulocyt

A

Dit is een groep binnen de leukocyten, dit zijn gekernde cellen, hebben geen hemoglobine.

In deze groep behoren de neutrofielen, eosinofielen & basofielen.

Deze groep is verschillend van de agranulocyten omdat agranulocyten geen granules hebben en de granulocyten wel.

50
Q

Major crossmatch

A

Cellen van donor mengen met plasma patient.

51
Q

Isostenurie

A

De urine en het ultrafiltraat hebben dezelfde dichtheid

- Wijst op een normale nierwerking

52
Q

Postrenale uremie

A

Te wijten aan een obstructie van de urineafvoer. De oorzaak kan gelegen zijn in het nierbekken, de ureters, de blaas of de urethra (b.v. gruis, stenen, tumoren, ..).
- Door de obstructie zal de druk in de nier stijgen waardoor er geen uitfiltering meer is van afvalstoffen in de glomerus

53
Q

Creatine kinase

A

Vroeger ook creatine phosfokinase (CPK) genoemd. Zeer orgaanspecifiek enzyme dat geproduceerd wordt in dwarsgestreepte spiercellen en hartspiercellen.

Indien er een beschadiging is aan de spiercellen, zal dit enzyme gaan lekken en zijn er verhoogde gehaltes waarneembaar. Dit zal wel niks kunnen zeggen over de aard locatie, …

54
Q

Indirecte bilirubine

A

Of ook wel de prehepatische vorm genoemd. In dit geval is de bilirubine gebonden aan albumine en zal een stijging van deze stof wijzen op leverproblemen.

55
Q

Serum

A

Plasma zonder de stollingsfactoren en fibrinogeen. Wordt bekomen na stolling van bloed.