SPP H11 Flashcards

Faalangst

1
Q

Welke angstreacties zijn er?

A

Fight, flight, freeze

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Waarmee doet u faalangst iets?

A

Lichaam, hoofd, emoties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is faalangst?

A

Geheel van gevoelens, gedachten, gedragingen dat optreedt, wanneer men voor een prestatie staat, die om een of andere reden van belang is en waarbij men inschat dat het wel eens mis zou kunnen gaan = toestandsangst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is toestandsangst?

A

Waarbij iemand inschat dat een prestatie mis gaat gaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn de belangrijkste redenen waar faalangst op de voorgrond ligt?

A

Schrik om gezichtsverlies te lijden
Sociale aanvaarding van anderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Welke vormen van faalangst zijn er?

A
  • cognitieve faalangst
  • sociale faalangst
  • motorische faalangst
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat houdt cognitieve faalangst in?

A

Alles wat te maken heeft met leren, onthouden en een prestatie leveren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat houdt sociale faalangst in?

A

Heeft te maken met het schrik hebben om beoordeeld te worden door anderen
- vaak mensen laag zelfbeeld en durven geen nee zeggen
- op school uit zich dit tijdens een prestatie geven, groepswerk, antwoorden in de klas

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat houdt motorische faalangst in?

A

Bij lessen waarbij handcoördinatie wordt gevraagd, waarbij ze iets moeten doen met hun lichaam

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welke soorten angst zijn er?

A
  • trekangst
  • toestandsangst
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is trekangst?

A

Dit is voortdurend angstig zijn. Deze angst is constant aanwezig en is niet gekoppeld aan een bepaalde situatie. Het zit verankerd in de persoonlijkheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is toestandsangst?

A

Dit is angst dat enkel optreedt bij bepaalde gebeurtenissen of in bepaalde situaties (=faalangst)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welke soorten faalangst zijn er?

A
  • actieve faalangst
  • passieve faalangst
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is actieve faalangst?

A
  • er is motivatie om te studeren en ze gaan angst vermijden door controle
  • mislukkingen proberen vermijden en succes nastreven
  • punten zijn vaak oké
  • weinig ontspanning en zelfzorg
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is passieve faalangst?

A
  • alle motivatie om te studeren lijkt verdwenen en angst vermijden door uit te stellen
  • enkel mislukkingen
  • studie en studieresultaten worden bedreigd
  • minder begrip vanuit omgeving
  • even grote vorm van angst zoals bij actieve faalangst
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is de relatie tussen de 2 soorten faalangst?

A

Je kan van passieve faalangst overgaan naar actieve faalangst

17
Q

Wat is het faalangstmodel volgens de prestatiedoeltheorie?

A

Manier om naar faalangst te kijken
- ik met mijn waarden ->
- ik/taakinschatting
- doelstelling
- voorbereiding en uitvoering
- evaluatie succes/mislukking
- waaraan ligt het (intern/extern, stabiel/instabiel)
- leerproces

18
Q

Hoe kan de signaalherkenning opgedeeld worden?

A

Intern extern beide opgesplitst in variabel en stabiel

19
Q

Waarop heeft de strategie invloed?

20
Q

Op welke domeinen gaat angst altijd in samenhang?

A
  • lichamelijk/emotioneel: stressklachten, hoofdpijn, weinig slapen
  • cognitief: negatieve gedachten
  • gedrag: studieplanning en studiemethode
21
Q

Welke symptoomclusters zijne r bij faalangst?

A
  • lichamelijk
  • emotioneel
  • cognitief
  • gedragsmatig
22
Q

Wat is de prevalentie van faalangst?

A

Geen diagnose in DSM5
Stijging kinderen en adolescenten
10-13jr: 8%
10-12jr: 10-13%
25% studenten
Vaker bij kwetsbare personen

23
Q

Waarom hebben kwetsbare personen vaker faalangst?

A

Ze hebben al een laag zelfbeeld

24
Q

Welke oorzaken zijn er voor faalangst?

A
  • genetisch: aanleg
  • omgevingsinvloeden: opvoeding
  • eerdere ervaringen
  • westerse mentaliteit
25
Q

Welke diagnostiek is er voor faalangst?

A

Vragenlijsten: CBSK/A, MPT(-K), SVL, VASEV, VSV, SSAT, LASSI
Andere diagnostische middelen
- gesprek
- observatie
- taken afgeven
- prestaties taken, opdrachten, medewerking in klas
- algemeen welbevinden en betrokkenheid

26
Q

Wat is de aanpak van faalangst?

A

Algemene houding van leerkracht -> zwakkere correlatie met faalangst
Toetsen -> sterke correlatie met faalangst
Bij leerling zelf

27
Q

Hoe moet de houding van de leerkracht zijn bij faalangst?

A
  • duidelijkheid & structuur
  • open & rustig
  • positieve verwachtingen
  • stimuleren tot juiste attributies
  • aandacht voor leerproces: zelfstandigheid bevorderen
  • taakgerichte & persoonsgerichte FB = complimenten
  • ZDT!
28
Q

Hoe wordt faalangst getoetst?

A

Algemeen
- informeren
- vermijd onverwachte toetsen
- vermijd tijdsdruk; kleine tussentijdse evaluatiemomenten
- snel feedback over resultaten
Toetsen zelf
- bondige formulering vragen
- oplopende moeilijkheidsgraad
- scoring per vraag aangeven
- voldoende tijd geven

29
Q

Wat moet de leerling zelf doen als preventie van faalangst?

A
  • informeren over faalangst: psycho-educatie
  • gesprek leerling/leerkracht/leerlingenbegeleider
  • overleg CLB - gesprekken en diagnostiek
  • doorverwijzing individuele begeleiding of faalangsttraining in groep
30
Q

Welke behandelingen zijn er voor faalangst?

A

Cognitieve technieken: invloed van gedachten
Individuele begeleiding

31
Q

Hoe ga je met gedachten om die je niet wilt hebben?

A

Je kan niet kiezen om gedachten niet te hebben
Wel voor kiezen
- meer afstand nemen van en minder aandacht geven aan gedachte
- meer realistische en helpende gedachten er tegenover te plaatsen

32
Q

Hoe kan je afstand nemen tov gedachten?

A

Terug statuur van gedachten geven -> geen waarheid, geen voorspellende waarde

33
Q

Hoe realistische en helpende gedachten formuleren?

A
  • helpende/realistische gedachte plaatsen tegenover de niet-helpende/niet-realistische gedachten
  • gedachten uitdagen
    Pas op: dit betekent niet ‘alleen maar positieve gedachten hebben’
34
Q

Hoe kan je gedachten uitdagen?

A
  • wat is het bewijs dat de gedachte waar is
  • is er een alternatieve verklaring
  • wat is het ergste dat kan gebeuren
  • zou ik ermee kunnen leven
  • wat is het meest realistische resultaat
  • wat is het effect van mijn geloof in de automatische gedachte
  • wat kan het effect van het veranderen van mijn denken zijn
  • wat zou ik eraan moeten doen
  • wat zou ik een vriend zeggen als hij zich in dezelfde situatie bevond
35
Q

Wat is nadenken tov piekeren?

A

Nadenken
- negatieve en positieve gedachten
- leidt tot probleemoplossing
- leidt tot actie
- ervaren we als controleerbaar
- makkelijk te doorbreken
Piekeren
- vooral negatieve gedachten
- leidt niet tot probleemoplossing, in cirkeltjes
- leidt tot inactiviteit
- ervaren we als oncontroleerbaar
- moeilijk te doorbreken

36
Q

Hoe omgaan met piekeren?

A

Is het iets waar je aan kan doen
-> los het op of stel het uit naar een moment wanneer je het kan oplossen, stop het in het piekerdoosje, piekermoment/plaats
Niets aan te doen
-> afleiden: relaxatieoefening, buikademhaling, verbeelding, mindfulness

37
Q

Welke individuele begeleidingen zijn er?

A

Gevolgen faalangst situeren zich op ons denken, voelen en doen, aanpak ook
Ontspanningstechnieken

38
Q

Wat zijn de gevolgen van faalangst die zich situeren op ons denken, voelen en doen, aanpak ook?

A
  • gedrag: studieplanning, studievaardigheden
  • cognitief: invloed met gedachten, omgaan met piekeren
  • emotioneel/lichamelijk: relaxatieoefening, ontspanning inbouwen
39
Q

Welke ontspanningstechnieken zijn er voor faalangst?

A

Relaxatie en mindfulness
- ademhalingsoefeningen, progressieve relaxatie, hartcoherentie, verbeelding, in het hier en nu zijn
Sport
Uitlaatkleppen/plezier -> zorgt voor verbinding