Sports Flashcards
Combien de fois par semaine fais-tu du sport?
Hoe vaak sport je per week?
Bouger, être en mouvement
Bewegen
Le mouvement du corps
Lichaamsbeweging
Faire du sport
Aan sport doen
Faire de la compétition
Aan competitie doen
Participer à un match
Deelnemen aan een wedstrijd
Faire régulièrement du sport
Regelmatig een sport beoefenen
S’entraîner durement
Keihard trainen
Faire un effort poussé
Een zware inspanning doen
Suivre un entraînement
Een training volgen
Affûter/entretenir sa condition physique
Zijn conditie opbouwen/onderhouden
Obtenir un bon niveau
Een goed niveau halen
être accro au sport
verslaafd zijn aan zijn sport
passer à un autre sport
naar een andere sport overschakelen
les activités sportives
sportactiviteiten
avoir des aptitudes pour un sport
aanleg hebben voor een sport
jouer à un faible/haut niveau
op een laag/hoog niveau spelen
être bien préparé pour un match
goed voorbereid zijn op een wedstrijd
un sport de compétition
een competitiesport
un sport d’endurance
een uithoudingsport
un sport de combat
een vechtsport
un sport d’hiver
een wintersport
un sportif/une sportive
een sportman / een sportvrouw
je suis de nature sportive
ik ben sportief van geest
un sportif
een sportieveling
je suis un bon joueur
ik ben een goede speler
l’éducation physique
lichamelijke opvoeding
faire de la gymnastique
turnen
le fitness
fitness
la salle de sport
de sportzaal
le centre sportif
het sportcentrum
le centre de fitness
het fitnesscentrum
l’infrastructure sportive
de sportinfrastructuur
la discipline sportive
de sportdiscipline
le cyclisme
wielrennen
rouler en vélo
met de fiets rijden
souffrir
afzien
faire du jogging/courir
joggen / lopen
un sport individuel / un sport d’équipe
een individuele sport / een groepsport
le football
voetbal
un ballon
een bal
un joueur de football
een voetbalspeler
le résultat d’un match
de uitslag van een wedstrijd
mon équipe a gagné
mijn ploeg heeft gewonnen
l’arbitre
de scheidsrechter
marquer un but
een doelpunt scoren
hors-jeu
buitenspel
tirer un pénalty
een strafschop schieten
tirer sur le poteau
op de paal schieten
le terrain de football
voetbalveld
gagner/perdre un match
een wedstrijd winnen/verliezen
la défaite
nederlaag
la victoire
overwinning
le gagnant/le perdant
de winnaar / de verliezer
je ne sais plus ce que je vaux
ik weet niet wat ik waard ben
le match nul
gelijkspel
l’équipe
ploeg
l’attaquant
aanvaller
la défense
verdediging
un championnant
een kampioenschap
la coupe du monde
de wereldbeker
le basket-ball
basketbal
le volley-ball
Volleybal
l’atléthisme
Atletiek
Courir un marathon / un semi-marathon
Een marathon / een halve marathon lopen
la piste de l’athlétisme
atletiekpiste
l’atlèthe
atleet
une course à pied
een loopwedstrijd
mettre des chaussures de sport
zijn sportschoenen aantrekken
sprinter / un sprint
sprinten / de spurt
courir à son propre rythme
op eigen tempo lopen
battre un record du monde
een wereldrecord breken
sauter / le saut en longeur / le saut en hauteur
springen / verspringen / hoogspringen
le sport de haut niveau
topsport
le tennis
tennis
jouer à l’intérieur / à l’extérieur
indoor / outdoor spelen
un joueur de tennis
een tennisser
un tournoi de tennis
een tennistoernooi
le terrain de tennis
het tennisveld
une raquette
een raket
le service
opslag
le coup droit
backhand
le revers
forehand
gagner le premier set
de eerste set winnen
gagner une coupe
een beker winnen
il a bien joué
hij heeft goed gespeeld
c’était une belle performance
dat was een mooie prestatie
nager
zwemmen
un nageur
een zwemmer
la piscine
het zwembad
plonger
duiken
la nage sur le dos / la nage libre / le papillon / la brasse
rugslag / vrije slag / vlinderslag / schoolslag
skier
skiën
un skieur
een skiër
le ski alpin
alpineski
le ski de fond
langlaufen
faire de la voile
zeilen
l’équitation
paardrijden
le tennis de table
tafeltennis
les jeux Olympiques
de Olympische Spelen
gagner une médaille d’or / d’argent / de bronze
Een gouden / zilveren / bronzen medaille winnen
Etre en forme
Fit zijn
Avoir une bonne condition physique
Een goede conditie hebben
Etre en pleine forme
In topvorm zijn
La condition physique
Fysieke paraatheid
être membre d’un club de sport / un club de natation
lid zijn van een sportclub / een zwemclub
s’inscrire dans un club de sport
zich inschrijven bij een sportclub
payer sa cotisation
zijn lidgeld / inschrijvingsgeld betalen
avoir sa carte de sport sur soi
zijn sportkaart op zak hebben
une émission de sport à la télévision
een sportuitzendig op televisie
promouvoir le sport
de sport bevorderen
la politique sportive
het sportbeleid
l’offre de sport dans mon quartier
het sportaanbod in mijn buurt