Gezondheid Flashcards
vivre sainement
gezond leven
être en bonne santé
in goede gezondheid verkeren
faire du sport
aan sport doen
manger des légumes
groenten eten
des fruits frais
vers fruit
bouger beaucoup
veel bewegen
un bon sommeil nocturne
een goede nachtrust
se détendre
zich ontspannen
la malbouffe
junkfood
des stimulants, des excitants
pepmiddelen
boire trop de café
te veel koffie drinken
vivre de façon stressée
onder stress leven
être nerveux
zenuwachtig zijn
l’insomnie
slapeloosheid
être trop gros / l’obésité
te dik zijn / zwaarlijvigheid
aller chez le médecin
naar de dokter gaan
être malade / être gravement malade
ziek zijn / ernstig ziek zijn
la maladie
de ziekte
quels sont les symptômes?
wat zijn de symptomen?
avoir de la fièvre
koorts hebben
la température du corps
de lichaamstemperatuur
tousser / une toux sèche
hoesten / een droge hoest
avoir mal à la tête
hoofdpijn hebben
avoir mal à la gorge
keelpijn hebben
avoir mal au dos
rugpijn hebben
avoir mal au ventre
buikpijn hebben
des douleurs à l’estomac
maagklachten
la grippe
griep
un rhume
een verkoudheid
avoir le cancer
aan kanker lijden
une attaque cardiaque
een hartaanval
le SIDA
AIDS
une infection
een infectie
un virus
een virus
un ulcère à l’estomac
een maagzweer
une hémorragie cérébrale
een beroerte
l’asthme
astma
des problèmes respiratoires
ademhalingsproblemen
la nausée
misselijkheid
le cholestérol
cholesterol
une maladie chronique
een chronische aandoening
une dépression
een depressie
suivre une thérapie
een therapie volgen
avaler des médicaments
geneesmiddelen slikken / innemen
avaler des médicaments
medicijnen/medicamenten slikken
acheter des vitamines
vitaminen kopen
des antibiotiques
antibiotica
des analgésiques
pijnstillers
des gouttes pour le nez
neusdruppels
prendre des cachets
pillen nemen
prendre des calmants
kalmeermiddelen nemen
les effets secondaires
neveneffecten / bijwerkingen
une prescription / prescrire des médicaments
een voorschrift / geneesmiddelen voorschrijven
un certificat médical
een medisch getuigschrift
aller chez le pharmacien
naar de apotheker gaan
consulter son médecin traitant
zijn huisarts raadplegen
le pharmacien
de apotheker
le dentiste
de tandarts
le kinésithérapeute
de kinesitherapeut
le médecin
de arts / de geneesheer
l’ophtalmologue
de oogarts
le chirurgien
de chirurg
l’infirmier / infirmière
de verpleger / verpleegster
aller à l’hôpital
naar het ziekenhuis gaan
être bien soigné
goed verzorgd zijn
être hospitalisé
in het ziekenhuis worden opgenomen
les services d’urgence
de spoeddiensten
les soins intensifs
intensieve zorgen
guérir / la guérison
genezen / de genezing
se sentir en bonne santé / mieux
zich gezond / beter voelen
être en forme
fit zijn
subir une opération
een operatie / ingreep ondergaan
un vaccin
een vaccin
une prise de sang
een bloedonderzoek
suivre un traitement
een behandeling volgen
une douleur forte
hevige pijn
mourir / la mort
sterven / de dood
bien se soigner
zich goed verzorgen