Spijsverteringsstelsel Flashcards

1
Q

spieren die regelen hoeveel voedsel naar het volgende compartiment gaat:

A

fslokdarmsluitspieren - pylorussphincter onderkant maag - ileocecale sphincter tussen ileum en caecum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

mucosa duodenum

A

binnenste laag duodenum:
- epitheellaag met plooien en slijmproducerende cellen
- lamina propria: klieren en bindweefsel
- lamina muscularis mucosae: kringspier

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

submucosa duodenum

A

tweede laag duodenum: bindweefsel, klieren en bloedvaten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

muscularis externa duodenum

A

kringspierlaag met daaromheen een lengtespierlaag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

serosa duodenum

A

buitenste laag: bindvlies met bloedvaten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

villi

A

darmvlokken bestaande uit veel microvilli; goed doorbloed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

contractie in gladde spiercellen

A

via transmitterkanalen; calcium bindt aan calmoduline -> activeert MLCK -> MLCK focforyleert myosine -> myosine hydrolyseert ATP -> crossbridge cycle

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

multiunit gladde spiercellen

A

elke vezel wordt door zijn eigen zenuw geïnnerveerd, voor fijne motoriek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

unitaire gladde spiercellen

A

meerdere vezels worden door een zenuw geïnnerveerd, communicatie tussen spiervezels via gap-junctions

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

actiepotentiaal van gladde spiercellen

A

langzamer dan bij skeletspieren doordat depolarisatie door calcium gebeurt en niet door natrium, repolarisatie gebeurt zoals altijd wel door kalium

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

slow waves

A

pacemaker activiteit, want zonder de parasympathicus blijft de peristaltiek doorgaan ; met EPSP’s en IPSP’s kan je de prikkelbaarheid van de slow waves beïnvloeden en dus frequentie van contractie omhoog of omlaag brengen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

innervatie spijsvertering

A
  • sensorisch: naar tractus solitarius
  • motorisch: via parasympathicus -> postganglionaire muscarinereceptor -> spijsverteringsactiviteit omhoog
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

plexus entericus (Auerbach)

A

intrinsieke neuronen van de darmen, hierdoor kan peristaltiek zelf zonder parasympathicus plaatsvinden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

peristaltiek

A

circulaire spieren achter bolus trekken samen, longitudinale spieren verkorten -> zo wordt de bolus verder geduwd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

sensorische informatie eetlust

A

n. glossopharyngeus en n. vagus afferent -> tractus solitarius -> hypothalamus
- 2 centra in hypothalamus: mediaal het verzadigingscentrum en lateraal het hongercentrum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

hoe worden het verzadigingscentrum en hongercentrum aangestuurd?

A

door nucleus arachnales met hormonen

17
Q

anorexigene hormonen

A

remmen de twee centra -> verlies hongergevoel
geremd door: ghreline
gestimuleerd door insuline leptine

18
Q

orexigene hormonen

A

stimuleren de twee centra -> hongergevoel
geremd door: insuline en leptine
gestimuleerd door: ghreline

19
Q

achalasie

A

wanneer de onderste sphincter van de slokdarm niet goed ontspant als er voedsel aankomt

20
Q

emesis

A

overgeven, via n. vagus

21
Q

terugkoppelsysteem pylorus

A

bij te veel eiwit, vet en zuur in duodenum sluit de pylorus en wordt maagactiviteit geremd

22
Q

fases van maagsapsecretie

A
  • cephale fase: waarnemen van eten
  • gastrische fase: productie van maagsap
  • intestinale fase: het regelsysteem in het duodenum beïnvloedt de pH-regulatie van de maag
23
Q

functie fundus en corpus van de maag

A

opslaan van voedsel, rekken uit zodat de druk niet te hoog wordt

24
Q

receptive relaxatie

A

via n. vagus, de informatie dat er rekking in de maagwand moet plaatsvinden

25
Q

antrum van de maag

A

zorgt voor contractie, kneedt het voedsel in de maag

26
Q

retropulsie

A

voedsel wordt vanuit het antrum steeds teruggeduwd naar het corpus tot het goed genoeg vermalen is

27
Q

migrating myoelectric complex

A

op het moment dat je een tijdje niet gegeten hebt, zullen er sterke contracties in het maag-darmkanaal plaatsvinden om het kanaal schoon te spoelen

28
Q

functie colon

A

de voedselbrij indikken, opslaan en uiteindelijk via het rectum het lichaam laten verlaten

29
Q

autonoom en animaal deel van het rectum

A

autonoom: interne anale sphincter geeft de drang tot defecatie
animaal: externe anale sphincter kan bewust aangespannen worden om defecatie uit te stellen