Homeostase Flashcards

1
Q

3 functies van bloed:

A
  • stoffen transporteren
  • thermoregulatie
  • afweersysteem
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

milieu intérieur

A

alle extracellulaire vloeistof (10-15L), moet constant gehouden worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

milieu extérieur

A

vloeistof in zweetklieren, darmen en urine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

positieve feedback in een regelsysteem

A

het product heeft een stimulerende werking op de eigen regelkring

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

negatieve feedback in een regelsysteem

A

het product stimuleert remming van zijn eigen regelkring

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

3 stappen in een regelkring:

A
  • sensoren nemen veranderingen in directe omgeving waar
  • comparator (centrale sensoren) vergelijken waargenomen waarde met setpoint
  • bij een bepaalde overschrijding geven comparators een signaal aan effectoren die een proces in gang zetten of juist remmen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

welke mechanismen zijn er om warmteafgifte te reguleren?

A
  • straling
  • convectie (afgifte naar stromend medium)
  • conductie (afgifte naar stilstaand medium)
  • evaporatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

hoe wordt warmteafgifte gereguleerd door zweten?

A

het sympathische zenuwstelsel activeert postganglionaire cholinerge (uitzondering!) huidvezels om afgifte te verhogen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

hoe wordt warmteafgifte gereguleerd door vasoconstrictie en -dilatatie?

A
  • constrictie: sympathisch zenuwstelsel activeert adrenerge huidvezels, noradrenaline bindt met alfa-1-receptoren in glad spierweefsel van de vaten
  • dilatatie: niet precies bekend hoe, maar via parasympatisch zenuwstelsel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

temperatuurgevoelige neuronen

A

in area preoptica van de hypothalamus; gaan harder actiepotentialen vuren bij temperatuurstijging en minder hard bij daling; groot temperatuurverschil betekent dus een groot correctiesignaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

fasische component van perifere thermosensor

A

hierdoor neemt de frequentie van gevuurde actiepotentialen toe of af bij temperatuurverandering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

tonische component van perifere thermosensor

A

vuurt actiepotentialen op een constante frequentie wanneer de temperatuur ook constant is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

ionkanalen van kougevoelige thermosensoren

A

TRPM8; gevoelig voor temperaturen onder lichaamstemperatuur en menthol

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

ionkanalen van warmtegevoelige thermosensoren

A

TRPM2; gevoelig voor temperaturen boven lichaamstemperatuur en capsaïcine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

manieren om warmteproductie te reguleren

A

spiertonus verhogen (rillen of verstijven); verbranding in spieren aanzetten (neiging tot bewegen); bruin vetweefsel verbranden (sympathisch)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

waardoor wordt je temperatuur verhoogd bij koorts?

A

ontsteking -> bacteriën maken cytokines -> pyrogene cytokines -> prostaglandine E -> setpoint in hypothalamus verhoogd -> centrale thermosensoren minder gevoelig voor warmte -> vuren minder -> warmteproductie stijgt

17
Q

pyrogene cytokines

A

komt vrij bij het bestrijden van bacteriën door het afweersysteem omdat bacteriën pyrotoxines maken

18
Q

prostaglandine E

A

wordt geproduceerd bij aanwezigheid van pyrogene cytokines, migreert naar hypothalamus waar het het setpoint voor temperatuur verhoogt

19
Q

basaalmetabolisme

A

metabolisme in rust, Einput is gelijk aan Eoutput; bepaald door uitwendige factoren (voeding, temp., herstel van weefsel, etc.)

20
Q

basaalmetabolisme meten door:

A
  • calorische waarde van de voeding
  • warmteafgifte
  • O2-opname
21
Q

open regelsysteem

A

ingangsignaal zet gelijk een proces in gang zonder terugkoppeling

22
Q

gesloten regelsysteem

A

met terugkoppeling naar comparator, comparator geeft pas een correctiesignaal als een bepaalde marge van de streefwaarde is overschreden

23
Q

feedforward control

A

extra sensor on een regelsysteem die terugkoppelt naar het proces

24
Q

inspanningsmetabolisme berekenen

A

rendement berekenen met O2-verbruik en CO2-productie of uitwendig vermogen bepalen (is 0 bij rust)

25
Q

warmtetransport van kern naar schil

A

matig passief, dus actief
- rondpompen van bloed (actief)
- conductie van warmte van bloed naar weefsel (passief)

26
Q

steady state

A

bij inspanning na 25 min ongeveer wordt je lichaamstemperatuur na toegenomen te zijn constant, als het inspanningsniveau dan verandert kan dit snel doorgegeven worden, daarna heb je een herstelperiode om terug te komen naar rustwaarde