Sociaal-medische wetenschappen week 8 Flashcards

1
Q

definitie gezondheidsgedrag Gochman

A

‘Gedragspatronen, handelingen en gewoonten die betrekking hebben op gezondheidsbehouding, gezondheidsbevordering en gezondheidbedreiding’.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

vormen van gedragingen

A
  • Gezondheidsbehoudend en/of -bevorderend gedrag
  • Gezondheidsbedreigend gedrag (=risicogedrag)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Afhankelijk van factoren of gedrag positieve of negatieve gevolgen heeft voor gezondheid

A
  • Intensiteit en invulling: gezond eten vs orthorexia, activiteit vs extreemsport
  • Persoonskenmerken: gebruik zonnebrandcreme met SPF15: donkere huid vs lichte huid
  • Gezondheidstoestand: snoepen: diabetes vs geen diabeted; alchol: zwanger vs niet zwanger; inname medicijn: voorgeschreven vs niet voorgeschreven
  • Situatie: condoomgebruik: vaste partner vso ne night stand; alcoholconsumptie: autorijden vs thuisblijven
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

preventief gedrag

A

je bent de ziekte helemaal voor
- Doel: behoud van gezondheid door wegnemen/ verminderen van risico’s (condooms, zonnebrand, dragen van helm, gordel)
- Doel van primaire preventie (antirookcampagnes, vaccinatie, MONO-campagne)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

dedecterend gedrag

A

begin van ziekteproces
- Doel: voorkomen van (verergering van) ziektes door deze (vroeg)tijdig op te sporen -> zo snel mogelijk met behandeling starten
- Doel van secundaire preventie (bevolkingsonderzoeken, hielprikscreening)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

curatief gedrag

A

ziekte is al aanwezig
- Doel: beperken van de gevolgen van ziektes en voorkomen van comorbiditeit door adequaat ziektegedrag (zorggebruik, therapietrouw)
- Doel van tertiaire preventie (verbeteren van zelfmanagement)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

manieren waarop gedrag gezondheid beïnvloed

A
  • Direct: door gedrag biologische processen (veranderingen) in gang gezet (roken of drugs -> direct schadelijke veranderingen).
  • Indirect: door gedrag kans op gezondheidsschade (gezondheidsrisico’s) verhoogt of verlaagd (zonnebrand, helm -> geen directe biologische effecten, maar verlagen kans).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Categorieën van determinanten van gezondheidsgedrag

A
  • Individuele determinanten
  • interpersoonlijke determinanten
  • maatschappelijke determinanten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Individuele determinanten

A

vallen onder persoonsgebonden factoren: factoren die in persoon zelf zitten, voorbeelden: Gewoontes, Kennis, Vaardigheden, Motivatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Interpersoonlijke determinanten

A

vallen onder sociale omgeving:
- Gezondheidsgedrag van personen in het sociale netwerk (familie, vrienden, collega’s)
- Sociale integratie en sociale steun -> mensen die goed sociaal geïntegreed zijn en veel sociale steun (praktisch) krijgen eerder een leefstijl verandering aan durven en dit ook beter kunnen volhouden
- (culturele) normen: bestaande normen (gedeelde opvattingen) hebben effect op ons gedrag (verschil in schoonheidsideaal)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Maatschappelijke determinanten

A

vallen onder omgevingsfactoren en beleid
- Beschikbaarheid van gezondheid opties en gezondheidszorg (kun je overal gezonde producten kopen, in hoeverre wordt keuze van gezonde opties bevorderd)
- Beleid, wetten, regelingen (gordelplicht, rookvrije werkplekken, nix18)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Health Belief Model

A

voorspellen of iemand een preventief gedrag gaat uitvoeren of niet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Determinanten HBM

A
  • risicopercepties (waargenomen vatbaarheid en waargenomen ernst van ziekte)
  • waargenomen bedreiging
  • Demografische, socipsychologische en structurele variabelen
  • cues to actions (emial, krant)
  • waargenomen voordelen en waargenomen barrières
  • Preventieve gedrag
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Optimistic bias

A

neiging om de kans op negatieve gebeurtenissen te onderschatten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

angstapèl

A

mensen bang gemaakt moesten worden om ze te motiveren om gezondheidsgedrag uit te voeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

moderate angst

A

wakker schudden en zelf beschermen

13
Q

Reden waarom effecten klein zijn HBM

A
  • Model maakt geen onderscheid tussen motivationele en volitionele processen
  • Model mist belangrijke determinanten (self-efficacy)
14
Q

Health Action Process Approach, HAPA

A

Onderscheid tussen motivationele proceesen (vormen van intentie) en volitionele processen (omzetten van intentie naar gedrag). Aan het einde staat het wel of niet uitvoeren van gezondheidsgedrag.

15
Q

2 soorten processen HAPA

A

Motivationele processen = vormen van intentie
Volitionele processen =omzetten van intentie naar gedrag

16
Q

Determinanten HAPA

A
  • Action self-efficacy
  • Resultaatverwachting
  • Risicoperceptie
  • Intentie
  • Coping self-efficacy
  • Action planning
  • Coping planning
  • Recovery self-efficacy
  • Gezondheidsgedrag
  • Action control
17
Q

intentionbehavior gap

A

neemt iets voor om te doen maar je gaat het toch niet doen (wel intentie maar nog geen gedrag)

18
Q

categorieën van mensen

A
  • Non-intenders: mensen die geen intentie hebben om gedrag te veranderen en uit te voeren
  • Intenders: mensen die een intentie hebben maar het gedrag nog niet uitvoeren
  • Actors: mensen die gedrag gaan uitvoeren
19
Q

tailored interventions HAPA

A

interventie aanpassen aan fase waarin iemand zit

20
Q

Action self-efficacy

A

vertrouwen in eigenkunnen (overtuiging dat je bekwaam bent om bepaalde handeling uit te voeren (yes i can))

21
Q

Resultaatverwachting

A

ervaren voordelen (als ik stop met roken wordt risico op hartinfarct kleiner)

22
Q

risicoperceptie

A

ervaren vatbaarheid (zou hartinfarct kunnen krijgen)

23
Q

intentie

A

wil gedrag veranderen

24
Q

coping self-efficacy

A

vertrouwen van iemand om mogelijke obstakels te overwinnen en onderhouden

25
Q

Action planning

A

als iemand intentie heeft om gedrag uit te voeren dit gedrag gepland moet worden (wanneer, waar, hoe)

26
Q

coping planning

A

van te voren nadenken over mogelijke problemen en daarvoor al oplossing verzint zodat je in situatie zelf al alternatief plan hebt en niet in verleiding komt om niet te doen (wat doen als…)

27
Q

recovery self-efficacy

A

vertrouwen op herstellen van gedrag na tegenslagen

28
Q

Action control

A

belangrijk bij langdurige gedragsverandering (veranderen eetpatronen of fysieke activiteitspatronen), gebeurd vaak dat mensen geleidelijk terugvallen in oude gedragspatronen dus belangrijk om te evalueren (ben ik goed bezig) en je daarop aanpassen met action planning en coping planning