Sociaal-medische wetenschappen week 3 Flashcards

1
Q

vormen van ziektegedrag

A
  • Zelfzorg: alles wat je zelf kunt doen -> wordt in eerste instantie gedaan (aanpassen van activiteiten, rustig aan doen, bedrust, huismiddeltjes, zelfmedicatie, medicatie die eerder is aangeschreven, voeding). Doel: genezing
  • Hulp inroepen: van sociale netwerk:
    o Praktische hulp
    o Vragen om advies en informatie
    o Emotionele steun
  • Beroep doen op professionals: mensen die in gezondheidszorg werken en ondersteuning bieden aan genezen of handhaven van ziekte = zorggebruik.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

therapietrouw

A

mate waarin het gedrag van de patiënt overeenkomt met de afspraken tussen de patiënt en de behandelaar (innemen medicijnen, leefstijl veranderen, vervolgconsulten en uitvoeren oefenen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

gevolgen therapieontrouw

A
  • negatief effect op genezing / beloop van (chronische) aandoening
  • kost samenleving veel geld
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

zelfmanagement

A

zodanig omgaan met de chronische aandoening (symptomen, behandeling, lichamelijk en sociale consequenties en bijbehorende aanpassingen in leefstijl) dat de aandoening optimaal wordt ingepast in het leven. Belangrijk omdat er verschuiving is van cure naar care -> steeds meer chronische aandoening -> zelf moeten inpassen in hun leven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

reden therapieontrouw

A
  • niet intentionele redenen
  • intentionele redenen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

niet intentionele redenen therapieontrouw

A

= barrières voor patiënten waardoor ze hun geneesmiddelen niet nemen volgende de gemaakte afspraak
- vergeetachtigheid (ingewikkelde doseerschema’s)
- beperkt vermogen om de behandeling te begrijpen
- onherkenbaarheid van het geneesmiddel of de verpakking
- kosten van een behandeling
- analfabetisme
- slechtziendheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

intentionele redenen therapieontrouw

A

= bewuste keuze om behandeling niet te beginnen, stoppen of naar eigen inzien aan te passen
- behandeling wordt niet als noodzakelijk ervaren (geen symptomen)
- zorgen over de behandeling (bijwerkingen, verslaving)
- negatieve attitude ten aanzien van een voorgeschreven behandeling
- gebrek aan vertrouwen in behandeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

behandelpercepties

A

mensen vormen ook ideeën over noodzakelijkheid en zorgen over mogelijke bijwerkingen van behandelingen deze hebben invloed op ziektegedrag (therapietrouw, zorggebruik, zelfmanagment)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

functies Behavioral Model of Health Service Use

A
  • inventariseren en systematiseren van determinanten van zorggebruik (zorggebruik voorspellen)
  • evaluatie van toegankelijkheid van zorg (toegankelijkheid van zorg beoordelen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

determinanten contexteel (betekenis)

A

= globale maatschappelijke factoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

determinanten individueel (betekenis)

A

= persoonlijke factoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

predisposing

A

condities die mensen predisponeren (ontvankelijk maken) om wel of niet zorg te gebruiken maar er niet direct verantwoordelijk voor zijn -> voorbereiden op wel of niet gebruiken van zorg (geneigdheid)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

enabling

A

condities die het gebruik van zorg bevorderen of belemmeren (mogelijkheid tot zorggebruikt)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Need

A

inschatting van leken of professionals in hoeverre (medische) zorg vereist is (behoefte aan zorggebruik)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

determinanten contextueel predisposing

A
  • Demografisch = kenmerken van bevolking/populatie (samenstelling leeftijd, geslacht, burgerlijke stand)  afhankelijk van samenstelling meer of minder zorg gebruikt
  • Sociaal = hoe ondersteunend of belemmerend communties zijn waarin mensen wonen en werken (opleidingsniveau, etnische samenstelling, veiligheid)
  • Opvattingen (belief) = waarde en normen van samenleving
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

determinanten contextueel enabling

A
  • Health Policy = politieke besluiten en regelgevingen met betrekking tot zorg die toegankelijkheid mede bepalen (verplichte basisverzekering, BIG)
  • Financiering = hoeveelheid beschikbare geld, prijs, iedere zorgverlener zelf prijs bepalen
  • Organisatie = hoeveel zorgaanbieder, hoe verdeeld, openingstijden, weekend, avond
17
Q

determinanten contextueel need

A
  • Omgevingsfactoren = kwaliteit van omgeving (lucht, drinkwater, gebouwen, kerncentrales, veiligheid)
  • Population healt indices (objectieve gezondheidsmate) = morbiditeit (ziektecijfer) en mortaliteit (sterftecijfer)  hoeveelheid nodige zorg
18
Q

determinanten individueel predisposing

A
  • Demografisch = nodig heeft en gaat gebruiken (leeftijd, geslacht)
  • Genetisch = grotere kans zorg nodig
  • Sociaal = positie van persoon in samenleving heeft impact op middelen die persoon ter beschikking heeft (werkstatus, opleidingsniveau, etniciteit)
  • Opvattingen (beliefs) = ziekte en behandelpercepties, zelf stigma en individuelen waarden en normen
19
Q

determinanten individueel enabling

A
  • Financiering = financiële situatie van persoon (inkomen, financiële middelen0
  • Organisatie = huisarts, hoever ziekenhuis, eerste hulp mogelijkheid, wachttijden
  • Sociale steun = emotionele, informationele en praktische steun
20
Q

determinanten individueel need

A
  • Eigen inschatting (perceived) = inschatting van persoon zelf of zorg wel of niet nodig is op basis van inschatting van eigen gezondheid, eigen functioneren, ervaring van pijn (ervaring)
  • Inschatting van professionals = gebaseerd op objectieve metingen en richtlijnen