Sociaal-medische wetenschappen week 6 Flashcards

1
Q

Verschuivende macht in arts-patiëntrelaties

A
  • Veranderingen in morbiditeit (epidemiologische transitie). Afname infectieziekten & toename chronische ziekten -> meer betrokkenheid van patiënt in verhouding tot arts
  • Verandering in beschikbaarheid van medische informatie
  • Veranderingen in het machtsevenwicht tussen arts en patiënt -> patiënten minder afhankelijk van artsen (juridisch en financiel)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

macht

A

het vermogen om iets te doen of te handelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

bronnen van macht

A
  • Kennis: arts heeft kennis over behandeling
  • Autoriteit: bepaalde wet WBOBZ: gedwongen opgenomen
  • Welvaart: geld is nodig om dingen voor elkaar te krijgen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

biomedisch model & arts-patiëntrelatie

A
  • Reductionisme: ziekte reductioneren tot aantal symptomen die biologisch te verklaren zijn.
  • Doctrine der specificiteit: elke ziekte heeft zijn eigen specifieke oorzaak
  • Pathologie produceert symptomen en signalen -> die aanpakken waardoor je geneest
  • Arts bepaalt diagnose en behandeling -> Arts domineert in arts-patiëntrelatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Consensusmodel & patiëntenrol

A
  • Patiënt volgzaam en arts domineert
  • Rechten van de patiënt: ziekerol (ziek mogen zijn) alleen als bepaald wordt door arts dat hij ziek is:
    o vrijstelling normale rolverplichtingen
    o geen eigen verantwoordelijkheid voor de ziekte
  • Plichten van de patiënt
    o Wens om (snel) beter te willen worden
    o Zieke moet hulp zoeken en advies opvolgen
  • Therapietrouw: compliance arts bepaald ziekte en jij volgt dat op
    o Opvolgen van eenzijdig verstrekte therapie-advies
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Consensusmodel & artsenrol

A
  • Artsenrol is spiegelbeeld van ziekerol:
    o Arts moet patiënt helpen
    o Arts als autoriteit (‘ouder’)
  • Rechten van de ziekerol zijn afhankelijk van de plichten: samen willen werken met deskundigen om beter te worden
    o Arts geeft patiënt dus voorwaardelijke legitimatie = voorwaarde om geoorloofd ziek te zijn (voorwaarde = arts geeft diagnose)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

conflictmodel

A
  • Freidson: kritiek op doctor-centredness in het consult -> patiënt zou centraal moeten staan
  • Conflict tussen twee perspectieven
  • Arts moet lekenvisies/ziektepercepties achterhalen: patiënt overtuigen van passende behandeling
  • Therapietrouw: adherence: opvolgen van overeengekomen therapie-advies
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

onderhandelingsmodel

A
  • Doel is bereiken van gezamenlijke besluitvorming: shared decision making
  • Consult = meeting between experts
  • Disease versus ilness
  • Gunstig voor therapietrouw en herstel
  • Therapietrouw: concordance: samen besluiten tot therapie-advies
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

contractmodel

A
  • voorziet in zelfbeschikkingsrecht van de patiënt
  • Patiënt is klant; moet door dienstverlener in staat gesteld worden actief keuzes te maken
  • Nadruk op informed consent: informatie geven en toestemming vragen
  • Arts-patiëntrelatie vastgelegd in contract, voorbeeld is Geneeskundige Behandelingsovereenkomst (WGBO)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

cultuur

A

‘Zowel zichtbare als onzichtbare overtuigingen die we hebben die worden omgezet in normen en gedrag en doordat we die met elkaar delen geven we daar betekenis aan.’
- Overtuigingen
- Normen (vanuit overtuigingen omgezet in normen)
- Gedrag (hoe we ons gedragen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Twee manieren naar cultuur kijken

A
  • Insider (emic): echt begrijpen (betekenis geven meekrijgen)
  • Outsider (etic): kan alleen begrijpen als je onderdeel bent dus moeilijk (kan subjectieve aard moeilijk objectief bestuderen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

cultuur beïnvloed

A
  • Opvattingen over gezondheid, ziekte, pijn en chronische ziekten
  • Overtuigingen over de oorzaken van ziekte
  • Overtuigingen over de dood
  • Stigma’s
  • Gezondheidsbevorderende activiteiten (rolmodellen, aangepakte problemen)
  • Hulpzoekend gedrag
  • Interactie tussen patiënt en zorgverlener
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Moderne westerse cultuur gekenmerkt door

A
  • Materialisme is geassocieerd met depressie, angst, boosheid, isolatie.
  • Individualisme is geassocieerd met vermindert sociale verbondenheid en steun, en vermindert de persoonlijke controle
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Culturele competentie

A

bewust van culturele factoren hoe die mensen hun meningen en attitude beïnvloed (verschillen) en bewustzijn omzetten in praktijk (actie ondernemen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly