signaalwoorden duits Flashcards
een 10 halen
1
Q
besonders
A
in het bijzonder, vooral
2
Q
eigentlich
A
eigenlijk, in feite
3
Q
insbesondere
A
in het bijzonder, vooral
4
Q
namentlich
A
in het bijzonder, vooral
5
Q
nicht einmal
A
zelfs niet, geen
6
Q
nicht nur … sondern auch
A
niet alleen … maar ook
7
Q
selbst
A
zelfs
8
Q
sogar
A
zelfs
9
Q
vor allem
A
in het bijzonder, vooral
10
Q
zumal (da)
A
in het bijzonder, vooral (omdat)
11
Q
allerdings
A
zeker, beslist
12
Q
fraglos
A
ongetwijfeld
13
Q
freilich
A
inderdaad, zeker
14
Q
klar
A
natuurlijk, vanzelfsprekend
15
Q
mit Recht
A
terecht