duits 2e deel want is te lang anders Flashcards
1
Q
erfolgreich
A
succesvol
2
Q
der Fehler
A
de fout
3
Q
die Frist
A
het termijn
4
Q
ausgleichen
A
compenseren
5
Q
herstellen
A
produceren
6
Q
die Nahrung
A
de opvoeding
7
Q
ernähren
A
voeden
8
Q
sich leisten
A
zich permitteren
9
Q
fählig
A
in staat tot/ bekwaam
10
Q
verfügbar
A
beschikbaar
11
Q
knapp
A
nauwelijks
12
Q
vernachlässigen
A
verwaarlozen
13
Q
die Lücke
A
1 de opening 2 het tekort
14
Q
keineswegs
A
geenszins
15
Q
zumindest
A
tenminste
16
Q
dennoch
A
tóch