JAJA TIJD VOOR IDIOOM 3 Flashcards
gwn een 10 halen (ipv een 9,5)
1
Q
auch
A
ook
2
Q
außerdem, zudem, zusätzlich, hinzu kommt
A
bovendien
3
Q
ebenfalls
A
eveneens, ook
4
Q
Erstens/ Zweitens/ Drittens
A
ten eerste/ tweede/ derde
5
Q
nicht nur sonders auch
A
niet alleen maar ook
6
Q
sowie
A
evenals/ alsook
7
Q
denn
A
want
8
Q
indem
A
doordat
9
Q
nämlich
A
namelijk
10
Q
schließlich
A
per slot van rekening
11
Q
weil
A
omdat
12
Q
aber
A
maar (als het niet op de eerste plek van de zin staat, dan is het ‘echter’)
13
Q
allerdings
A
echter
14
Q
dagegen
A
daarentegen
15
Q
hingegen
A
daarentegen