Sensoriek Flashcards

1
Q
A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q
A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Stel een productgerichte vraag op?
Over de taaiheid bij een koekje

A

Hoe taai vind je het koekje?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Stel een consumentgerichte (hendonisch) vraag op?
Over de taaiheid bij een koekje

A

Vind je taaie koekjes lekker?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welke meetniveau’s zijn er?

A

Kwalitatief
- Nominaal
- Ordinaal
Kwantitatief
- Interval
- Ratio

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Noem de kenmerken van de meet niveau’s

A

Kwalitatief
- Nominaal = onderscheid (geslacht)
- Ordinaal = ordening + onderscheid (opleidingsniveau)
Kwantitatief
- Interval= gelijke verschillen + ordening + onderscheid (intelligentie)
- Ratio= verhouding blijven gelijk + gelijke verschillen + ordening + onderscheid (leeftijd)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welke schalen zijn er?

A
  1. Categorieschaal
  2. Lijnschaal
  3. Just about right (JAR)
  4. Rapportcijfer
  5. Rangordening
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is een beschrijvende test?

A

Een manier van sensorisch onderzoek doen met als doel de aard en intensiteit van bepaalde attributen of verschillen daartussen in kaart brengen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Waar staat CATA voor?
Wat betekent het?

A

Check-all-that-apply
De redenen waarom mensen het leuk vinden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welke meetfouten heb je?

A

Toeval: onnauwkeurigheid van waarneming
- Altijd aanwezig
- Neigen elkaar op te heffen
Systematisch: vallen aan de ene kant anders uit dan aan de andere kant
- Niet altijd aanwezig
- Heffen elkaar ook niet op

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q
A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly