School : Zinnen Flashcards
1
Q
- Je suis en cinquième, classe A
- J’ai choisi les langues : anglais et néerlandais
- J’ai quatre heures de néerlandais par semaine
A
- Ik zit in het vijfde jaar, klas A
- Ik heb voor talen gekozen : Engels en Nederlands
- Ik heb vier uur per week Nederlands
2
Q
- Le néerlandais n’est pas facile, mais je fais de mon mieux.
- Et toi? Tu es en classe B, n’est-ce pas?
- Je pense que tu suis le cours d’économie, n’est-ce pas?
A
- Ik vind Nederlands niet makkelijk, maar ik doe mijn best.
- En jij? Jij zit in klas B, niet?
- Ik denk dat jij economie volgt. Klop dat?
3
Q
- Je trouve qu’aller à l’école, c’est vraiment chouette
- Il n’y a que les maths que je n’aime pas.
- Notre professeur nous donne trop de devoirs
A
- Ik vind naar school gaan echt leuk.
- Alleen wiskunde doe ik niet graag
- Onze leerkracht geeft ons te veel huiswerk.
4
Q
- Nous avons une chouette classe
- Nous sommes 18. Dix filles et huit garçons
A
- We hebben een leuk klasgroep.
- We zijn met 18. Tien meisjes en acht jongens.