Corps : Exprimer Ses Symptômes Flashcards
1
Q
Je suis malade
A
Ik ben ziek
2
Q
Je ne me sens pas bien
A
Ik voel me niet goed
3
Q
J’ai de la fièvre
A
Ik heb koorts
4
Q
J’ai mal au ventre
A
Ik heb buikpijn
5
Q
Je vomis
A
Ik geef over
6
Q
J’ai mal à la gorge
A
Mijn keel doet pijn
7
Q
J’ai le nez bouché
A
Mijn neus is verstopt
8
Q
J’ai le nez qui coule
A
Mijn neus loopt
9
Q
J’ai mal aux dents
A
Ik heb tandpijn
10
Q
J’ai des vertiges
A
Ik ben duizelig
11
Q
Je dois aller d’urgence chez le médecin
A
Ik moet dringend naar de dokter