Le Corps : Phrases Flashcards

1
Q

Je pense que je ne pourrai pas aller à l’école

A

Ik denk dat ik niet naar school kan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Je me sens mal

A

Ik voel me slecht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Je crois que je suis vraiment malade

A

Ik denk dat ik echt ziek ben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

J’ai chaud et froid en même temps

A

Ik heb het warm en koud tegelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

J’ai mal partout, mais surtout au ventre

A

Ik heb overal pijn, maar toch vooral in mijn buik

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

J’ai peut-être mangé trop de chocolat hier

A

Misschien heb ik gisteren te veel chocolade gegeten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Alors, tu as une grippe intestinale

A

Dan heb je buikgriep

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Il vaut mieux ne pas trop manger, mais boire beaucoup d’eau et te reposer

A

Best niet te veel eten, maar veel water drinken en rusten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Je te donne une ordonnance pour le pharmacien

A

Ik geef je een voorschrift voor de apotheker

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Tu dois prendre un cachet trois fois par jour pendant les repas

A

Je moet drie keer per dag een tablet bij het eten nemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Je ne me sens pas bien

A

Ik voel me niet goed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

J’ai de la fièvre, je pense

A

Ik heb koorts, denk ik

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly