Samenvatting Flashcards

1
Q

Waaruit bestaat de ontstekingsinfiltraat?

A

voornamelijk uit PMN’s, monocyten en leukocyten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zorgt ervoor dat de PMN’s migreren richting de plaque?

A

De productie van de chemotactische cytokine IL-8 door de cellen van het aanhechtingsepitheel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Waar wordt de hoogste concentratie IL-8 gevonden?

A

In het coronale deel van het aanhechtingsepitheel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wanneer krijgt paro classificatie ‘gering’?

A

Als botafbraak ≤1/3 van de wortellengte is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wanneer krijgt paro classificatie ‘matig’?

A

Als botafbraak >1/3 en ≤1/2 van de wortellengte is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wanneer krijgt paro classificatie ‘ernstig’?

A

Als botafbraak >1/2 van de wortellengte is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoeveel millimeter is de wortel gemiddeld?

A

12

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Rond welke leeftijd kan puberale parodontitis ontstaan?

A

<12

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Tussen welke leeftijden kan juveniele parodontitis ontstaan?

A

13-20

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Tussen welke leeftijden kan Postadolescente parodontitis ontstaan?

A

21-35

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Rond welke leeftijd kan Adulte parodontitis ontstaan?

A

> 36

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wanneer spreken we van gingivitis?

A

als het parodontium ontstoken is en de pocketdiepte is ≤3 mm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wanneer spreken we van parodontitis?

A

als het parodontium ontstoken is, er sprake is van aanhechtingsverlies en de pocketdiepte is >3 mm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Waar is cathepsine-C voor nodig?

A

Dit is nodig voor de activatie van eiwitten die van groot belang zijn bij de afbraak van bacteriën na opname door PMN’s

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is Neutropenie?

A

afname in de aantallen PMN’s in het perifere bloed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Juist of onjuist. In tegenstelling tot normale parodontitis, komt Juveniele parodontitis meer voor bij vrouwen dan bij mannen

A

Juist, maar een ander onderzoek zegt dat het ongeveer gelijk is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Op welke manier vindt botafbraak plaats bij Juveniele parodontitis?

A

Angulaire (verticaal) botafbraak bij eerste molaren en een of meer incisieven bij de lokale vorm, of ernstige horizontale botafbraak bij vrijwel alle elementen bij de gegeneraliseerde vorm.

(geen symptomen van afbraak in het melkgebit)

Meeste afbraak mesiaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Hoe is Juveniele parodontitis waar te nemen op röntgenfoto’s?

A

Komvormig aspect op de röntgenfoto: het meest apicale punt van de approximale botafbraak bevindt zich niet ter plaatse van de tand, maar meer midden approximaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Welke vorm van botdefect is het ergst? Waarom?

A

Driewandig botdefect:nog maar 1 wand, ga je op rx zien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Aanhechtingsepitheel en pocket epitheel

A

permeabel er kunnen talloze antigenen het weefsel binnendringen en zorgen voor een chronische ontsteking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Belangrijkste aspect van parodontitis

A

afbraak van het parodontale ligament, afbraak van het alveolaire bot

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Ziektes geassocieerd met prepuberale pardontitis

A

neutropeenie, leukemie, syndroom van papillon lefèvre,

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Is de ernst van gingivitis gelijk aan de hoeveelheid plaque?

A

Nee

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Welk effect heeft stress op PMN’s?

A

Verminderde chemotactische functie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wat is er bij patiënten met refractaire parodontitis aan de hand?

A

er is een chemotactisch defect, waardoor PMN’s een verminderd vermogen hebben om te migreren. Ook kunnen ze minder fagocyteren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wat is de oorzaak van NP/NG?

A

opportunistisch veranderde microbiële plaque

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Welke concentratie is verhoogd en welke verlaagd bij refractaire parodontitis

A

Verhoogd: IL-6
Verlaagd: IL-8

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Waaruit bestaat een pseudomembraan?

A

uit leukocyten, erytrocyten, fibrine, necrotische weefselresten en bacteriën

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Wanneer NG niet (goed) behandeld wordt, zal de acute fase na enige tijd afnemen. Wat is hieraan kenmerkend?

A

De destructie van het parodontale weefsel gaat langzamer en heeft minder duidelijke klinische karakteristieken (is dus wel aanwezig!)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Waarom is psychische stress en vermoeidheid een uitlokkende factor voor NG?NP?

A

Er is een verhoogde adrenocorticale activiteit met productie van corticoïden en catecholamine (voedingsbron voor Prevotella intermedia en verantwoordelijk voor vermindering gingivale microcirculatie en speekselproductie). Psychische stress kan ook invloed hebben op mondhygiëne- en voedingsgewoonten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Voor welke bacterie zijn corticoïden en catecholamine een voedingsbron?

A

Prevotella intermedia

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Welk effect heeft roken op ontstekingscellen?

A

Roken reduceert het aantal T-lymfocyten en onderdrukt de chemotactische en fagocytaire activiteiten van neutrofiele granulocyten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Waar vindt een snellere plaquegroei plaats?

A

In de onderkaak. Sneller bij molaren dan het front

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Waar zijn de meeste recessies bij goed mondhygiëne?

A

Buccale vlakken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Bij hoeveel procent van de elementen wordt dehiscentie teruggevonden?

A

Bij 20% (U-V vormig)

36
Q

Welke elementen vertonen in de regel vaker dehiscenties?

A

Voornamelijk fronttanden

37
Q

Komen dehiscenties of fenestraties vaker voor?

A

Dehiscenties

38
Q

Welke elementen vertonen in de regel eerder fenestraties?

A

De bovenhoektanden: cuspidaten

39
Q

Wat zijn 3 nadelen van recessies?

A
  1. Wortelgevoeligheid
  2. Wortelcariës
  3. Esthetiek
40
Q

Waaruit bestaat de pellicle?

A

glycoproteïnen in het speeksel hebben globulaire structuur met negatieve zijketens,aangetrokken tot positief geladen Ca2+ van hydroxyapatiet rondom negatief wanneer gebonden aan opp, hieraan kunnen mo gaan binden

41
Q

Is tandsteen organisch of anorganisch?

A

deels organische n deels aorganisch (organisch is plaque)

42
Q

Welke 4 kristalvormen komen voor?

A

brushiet, octacalciumfosfaat, hydroxyapatiet, whitlockiet

43
Q

Aggregatibacter actinomycetecomitans

A

gram negatief, staaf, facultatief anaeroob, onbeweeglijk, kolonie is stervormig, vormt leukotoxine tegen granulocyten, monocyten en lymfocyten, risicofactor voor paro

44
Q

Porphyromonas gingivalis

A

gram negatief, staaf, strikt anearoob, onbeweeglijk, donker pigment op bloedhoudende media, sterk proteolytisch(protease remmers, collagenase remmers) en productie van collagenase, en cytotoxische stoffen, polysachride kapsel

45
Q

Tannerella forsythia

A

gram negatief, fusiform, strikt anaeroob, onbeweeglijk, trage groei en voor groei afhankelijk van andere bacteriën

46
Q

Prevotella intermedia/nigrescens

A

gram negatief, staafje, onbeweeglijke, normale bewoners mondholte, geisoleerd bij ontstekingen, fermentatief, vaak combi met p.gingivalis

47
Q

Micro-aerofiel

A

kan beetje zuurstof vedragen

48
Q

Wat houdt vatbaarheid voor parodontitis in?

A

wanneer de afweer van de gastheer onvoldoende is

49
Q

Wat zijn factoren voor verminderde afweer?

A

risicodeterminanten; bepaald genotype, kanker/systemische ziekte

50
Q

Wat is de oorzaak van parodontitis?

A

Bacteriën

51
Q

Factoren die bepalend zijn voor het krijgen van parodontitis

A

afweerreactie, systemische aandoeningen, omgevingsfactoren (roken) + erfelijke factor

52
Q

Wat is een probleem bij roken?

A

nazorgfase. Bloeding is en belangrijke evaluatie parameters. Rokers vertonen weinig bloeding door vasoconstrictie (nicotine). Wanneer ze stoppen met roken pijn en bloeden.

53
Q

Negatief effect roken

A

slechtere immuunrrespons (minder circulerende immunoglobines) en er is minder doorbloeding waardoor er minder zuurstof aanvoer en afvalproducten afvoer is

54
Q

Wat is Scalen en rootplanen en wortelcaries

A

verwijderen van cementlaag en verwijderen van beschermende micro-organismen

55
Q

Welke vorm van parodontitis komt het meest voor?

A

CAP = Chronische adulte parodontitis

56
Q

Waar staat MMP voor?

A

Matrixmetalloproteinase

57
Q

Waar staat TNF-a voor?

A

Tumornecrosefactor-a

58
Q

Zijn er bij rokers meer of minder leukocyten te vinden in de bloedbaan? Hoe heet dit?

A

Meer = leukocytose

59
Q

Wat activeert cathepsine-C

A

Elastase: een enzym dat leukocyten gebruiken voor detoxificatie (leukotoxinen)

60
Q

In welke 4 hoofdgroepen worden proteinasen? (afbraak van eiwitten door proteolytische enzymen)

A
  1. Matrixmetalloproteinasen
  2. Serineproteinasen
  3. Cyteineproteinasen
  4. Aspartaatproteinasen
61
Q

Behandel je eerder endo of paro

A

Endo

62
Q

Waarvan spreken we als de endodontische pathologie niet tot een evenwicht komt?

A

Een acute reactie met vorming van een periapicaal abces

63
Q

Hoe verloopt het botverlies van adulte (chronische) parodontitis?

A

Horizontaal

64
Q

Wat zijn 2 oorzaken van adulte chronische parodontitis?

A
  1. Commensalen
  2. Plaque gerelateerd (jarenlang slechte mondhygiëne)
65
Q

Hoe verloopt het botverlies van agressieve parodontitis?

A

Veel verticaal grillig botafbraak

66
Q

Agressieve parodontitis heeft weinig relatie met hoeveelheid plaque en tandsteen. Waarmee wel? (4)

A
  • Waarschijnlijk voortzetting van juveniele parodontitis
  • Schadelijke bacterieflora (Aa)
  • Erfelijke component
  • Lifestyle factoren (roken)
67
Q

Verloopt adulte chronische parodontitis langzaam of snel. En hoe zit het bij agressieve parodontitis?

A
  • Langzaam
  • Snel
68
Q

Wat is kenmerkend aan agressieve paro? (5)

A
  • Veel verlies van steunweefsel, veel elementen aangetast.
  • Reageert vaak niet op alleen mechanisch reinigen.
  • Snelle afbraak: meer dan 1mm aanhechtingsverlies/jaar.
  • Duidelijk ontstoken gingiva
69
Q

Refractaire parodontitis heeft soort gelijke kenmerken als agressieve paro. Wat is een verschil?

A

Geen of bijna geen pocketdieptereductie bij eenwortelige elementen na een goed uitgevoerde initiële parodontale behandeling.

70
Q

Wat zijn risicofactoren voor Refractaire parodontitis? (3)

A
  • Schadelijke bacterieflora (Aa)
  • Erfelijke component
  • Lifestyle factoren (roken)
71
Q

Hoe verloopt het botverlies bij Juveniele parodontitis?

A

Verticale botdefecten 1e
molaren en 1e incisieven, later gegeneraliseerd

(Verticaal botverlies (vaak mesiaal 1e
molaren))

72
Q

Wat zijn twee oorzaken van Juveniele parodontitis?

A
  • Schadelijke bacterieflora (Aa)
  • Vaak erfelijke component (afweer)
73
Q

Welke 4 classificaties kent parodontitis?

A
  1. Uitgebreidheid
  2. Ernst (van afbraak per element)
  3. Klinische kenmerken
  4. Leeftijd
74
Q

Wat zijn de 4 Classificaties op basis van uitgebreidheid?

A
  • Incidenteel: 1 element
  • Lokaal: 2-7 elementen
  • Semi-gegeneraliseerd: 8-13 elementen
  • Gegeneraliseerd: >14 elementen

(Vb.: Locale geringe prepuberale parodontitis)

75
Q

Welke 3 soorten vallen onder early onset parodontitis?

A

*prepuberale parodontitis (PP)
*Juveniele parodontitis (JP)
*Postadolescente parodontitis (PAP)

76
Q

Wat is de progressie van snelle parodontale afbraak?

A

progressie >1mm per jaar onafhankelijk van leeftijd

77
Q

Wat zijn de 4 Classificaties op basis van uitgebreidheid?

A
  • Incidenteel: 1 element
  • Lokaal: 2-7 elementen
  • Semi-gegeneraliseerd: 8-13 elementen
  • Gegeneraliseerd: >14 elementen

(Vb.: Lokale geringe prepuberale parodontitis)

78
Q

Verminderende weerstand
veroorzaakt uitgroei van
‘normale’ bacteriën. Wat komt met name voor?

A

fusobacterien en spirocheten.

79
Q

Wat wordt verstaan onder een acute niet-specifieke ontstekingsreactie bij NG?

A

Niet-specifieke (aspecifieke) afweer:

Leukocyten (PMN:) en macrofagen (MPS) (Ontstekingscellen uit het bloed betrokken bij weefselbeschadiging en infecties):
- Doden en verteren lichaamsvreemde stoffen (bacteriën, etc.)
- Zenden ‘alarmstoffen’ uit (cytokines) om o.a. chemotaxis (organismen verplaatsen zich als gevolg van de concentratie van bepaalde stoffen in de omgeving) tot stand te brengen.

PMN = polymorphonucleaire lymfocyten
MPS = mononucleaire fagocyterend systeem: monocyten, macrofagen

80
Q

Noem de stadia van NG/NP van A tot D:

A

A. Initiële stadium: destructie van papiltop en klinische kenmerken van ontsteking
B. Necrose van de papil: 11/12. Beginnende kenmerken 11/21 en 12/13.
C. Uitbreiding van de necrose over meerdere papillen: vorming van pseudomembraan
D. Ernstige necrotische uitbreiding: alle papillen zijn aangetast, faciale marginale
uitbreiding. Heftige bloeding na waterspray. Soms sequester-vorming (blootliggend los stuk
bot)

81
Q

Welke soort infecties horen bij de volgende ziektebeelden?
1. Gingivitis:
2. Necrotiserende gingivitis:
3. Juveniele parodontitis:

A
  1. Commensale infectie
  2. Opportunistische infectie na weerstandsvermindering
  3. Exogene infectie
82
Q

Hoe werkt CHX? (3)

A

*Bindt aan pellicle
*Bindt aan celmembraan bacterie
*8-12 uur werkzaam

83
Q

Hoeveel procent CHX kan er worden gebruikt?

A

0.2%=0.12%, maintenance 0.05% bij langdurig gebruik als ondersteuning

84
Q

Waartegen is CHX werkzaam

A

Gram+ en Gram-
Vooral gram+

85
Q

Effect antimicrobieel middel op vitaliteit van de plaque

A
  • Chloorhexidine gaat alleen in de bovenste laag van de plaque. Het werkt dus het best in een schone mond.
  • Biofilm beschermt bacteriën door barrière voor antimicrobiële middelen