2. Etiologie en pathogenese parodontitis deel 2 Flashcards

1
Q

Waar bevind endotoxine lipopolysaccharide (LPS) zich?

A

Op de buitenmembraan van gram negatieve bacteriën (peptidoglycaan laag)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Waar zit het meest schadelijke deel van LPS?

A

In de celwand LipidA (onderste deel)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat doet de O-Antigen van LPS?

A

Zorgt ervoor dat de bacterie wordt herkend door antistoffen van de gastheer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hoe verloopt het parodontale proces van LPS?

A

-Bacterie herkend door antistoffen gastheer
-Bacterie wordt gefagocyteerd LPS komt vrij
-Activatie: Monocyt, Lymfocyt en Granulocyt
-Productie cytokines (IL-1, TNF-a)
-Activatie fibroblast / osteoclast
-Vorming MMP’s / osteoclast vorming
-Matrixafbraak (collageen, PDL) / Botresorptie

LipidA zorgt voor de afbraak van bot- en collageenmatrix

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welke soorten cytokinen kunnen fibroblasten aanzetten/activeren tot verhoogde vorming van MMP’s en/of osteoclastvorming?

A

IL-1 en TNF-a

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hoe ontstaat parodontale afbraak?

A

Bacteriën passeren pocket-epitheel en penetreren bindweefsel met LPS

PMN’s, B- en T-lymfocyten, plasmacellen en macrofagen migreren naar de gingiva

LPS stimuleert productie van ontstekings-factoren IL-1, TNF-a en PGE2, MMP (genetisch bepaald-genpolymorfisme)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Benoem het pathogenesemodel (stappen ontstaan) voor parodontitis (4)

A
  • Microbiële prikkel
  • Ontstekingsreactie gastheer (cytokinen, MMP-8)
  • Bindweefsel schade en botverlies
  • Klinische symptomen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Uit hoeveel chromosomen bestaat een volledige set menselijke chromosomen?

A

23 paren chromosomen (46) autosomen
1 geslachtschromosoom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welke base paren zijn er (DNA)?

A
  • Gunanine (GC)
  • Cytosine (CG)
  • Thymine (TA)
  • Adenine (AT)
    Een groep van 3 samen is een codon
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is een mutatie & hoe kan dit ontstaan?

A

Een verandering in de lettercode waardoor het eiwit veranderd of onwerkzaam wordt. Dit kan komen door:
- Transitie (A vervangen door G)
- Deletie (base verdwijnt)
- Insertie (komt base extra bij)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat gebeurt er als een wijzing plaatsvindt in een stukje DNA (genpolymorfisme)?

A

Heeft invloed op wat voor eiwit het uiteindelijk wordt = verandering eiwit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welke cytokinen spelen een rol bij genpolymorfisme me parodontitis?

A

IL1-B
TNF-a
IL-10
Fcy-Receptor (factor gamma)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zijn genetisch bepaalde risicodeterminanten bij parodontitis? (8)

A
  1. Etniciteit
  2. Geslacht
  3. Aangeboren
  4. immuunstoornis
  5. Downsyndroom
  6. Papillon-Lefèvre syndroom
  7. Ehlers-Danlos syndroom
  8. Genpolymorfisme (productie ontstekingsfactoren/cytoines)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Waar is de overgang van gingivitis naar parodontitis afhankelijk van? (3)

A
  • Flora (samenstelling)
  • Genetica (afweer gastheer in basis)
  • Risicofactoren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Welke bacteriën kunnen voor botafbraak zorgen?

A

Gram negatief –> LPS
Gram positief –> peptidoglycaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is het klinisch aanhechtingsverlies?

A

Recessie vanaf GCG tot gingivarand + sondeerdiepte coronaal niveau bindweefselaanhechting

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is het verschil tussen een positieve recessie en negatieve recessie?

A

Je kan pas met zekerheid zeggen wat het klinische aanhechtingsverlies is wanneer er een waarneembare recessie is. Anders is het aanhechtingsverlies nooit met zekerheid te zeggen!

  • Bij positieve recessie is recessie zichtbaar (GDG zichtbaar). De sondeerdiepte is recessie+sondeerdiepte = aanhechtingsverlies
  • Bij negatieve recessie is er geen recessie zichtbaar door zwelling (GDG onbekend)
    Sondeerdiepte = pocketdiepte
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Hoe kan je bij negatieve recessie zien of er afbraak is?

A

Röntgen (alleen als je geen positieve recessie hebt)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

De gingiva-breedte kan verschillen. Het kan dan ook een groter probleem zijn dan bij een ander. Zit er in een gezonde situatie verschil in?

A

Nee

20
Q

Welke gingivale biotypes zijn er?

A

Dik gingivaal biotype
Dun gingivaal biotype (kwetsbaarder voor recessies)

21
Q

Hoe kan een recessie ontstaan/ waar hangt het vanaf? (6)

A
  1. Gingiva-breedte
  2. Gingivaal biotype
  3. Poetstrauma
  4. Anatomie
  5. Orthodontie
  6. Gegeneraliseerde recessie na parodontale therapie
22
Q

Welke verschillende recessies zijn er ten gevolge van poetstrauma? (2)

A
  1. McCall-festoon (dikkere biotype, verdikte gingivarand stevig en lichtroze kleur)
  2. Stillman-cleft (dunner biotype, haarfijne snede naar apicaal V-vorm/dunne punt)
23
Q

Hoe noem je en poetstrauma aan de gingiva zelf?

A

Erosie van het gingiva-epitheel als gevolg van te hard poetsen/rageren.

24
Q

Hoe noemen we een recessie ten gevolge van anatomie? (2)

A
  1. Dehiscentie
  2. Fenestratie
25
Q

Wat is er aan de hand bij dehiscentie?

A

Vanaf glazuur-cement-grens mist er een (corticale) botplaat

Wees erop bedacht bij ortho

26
Q

Wat is er aan de hand bij fenestratie?

A

Mist lokaal een stukje (corticale) botplaat: Corticale botplaat is op 1 punt dunner bijv tpv punt van radix, er ontstaat lokaal een ‘gaatje’ in de gingiva.

Wees erop bedacht bij ortho

27
Q

Wanneer ontstaat er geen recessie bij ortho?

A

Als de elementen worden bewogen binnen het alveolaire bot

Daarbuiten → Dehiscentie
+ dunne gingiva + verkeerd poetsen
→ Recessie

28
Q

Waar moet je op letten na parodontale therapie?

A

Dat de grote recessie pas na de behandeling plaatsvindt. Dit moet je altijd aan de patient vertellen

29
Q

Is de DPSI een diagnose middel?

A

Nee

6 sextanten

30
Q

Welke codes worden gebruikt:
- Paropreventie:
- Paro behandeling:

A
  • M-codes
  • T-codes
31
Q

Is de PPS bedoeld om tot een diagnose te komen?

A

Nee

32
Q

Waar is de PPS voor bedoeld?

A

Om periodiek op een snelle en eenvoudige manier, snel en eenvoudig in een vroegtijdig stadium potentiële parodontale problemen vast te stellen

33
Q

Wat wordt er in een parodontiumstatus genoteerd?

A
  1. Plaque
  2. Bloeding
  3. Pockets (>4 mm)
  4. Recessies
  5. Furcaties
  6. Mobiliteit
34
Q

Wat is de juiste insteekrichting van de pocketmeter?

A

Evenwijdig aan element en exploratief sonderen

35
Q

Welke gradaties in mobiliteit zijn er?

A
  1. Graad I: 0,2-1 mm horizontaal
  2. Graad II: >1 mm horizontaal
  3. Graad III: horizontaal + verticaal
36
Q

Welke aanvullende middelen heb je nodig voor parodontale diagnostiek?

A

Röntgenfoto’s (solo’s, verticale bite-wings)

37
Q

Wat zijn belemmerende factoren bij parodontale röntgendiagnostiek?

A
  • Minstens 30% van botvolume moet verloren zijn om verschil in zwarting-intensiteit te zien (corticaal bot)
  • Overprojectie bot/wortel(s)
  • Tweedimensionaal beeld: beperkte informatie over anatomische configuratie
38
Q

Wat voor aanvullend onderzoek is er nog meer naast röntgenfoto’s?

A
  • Bacteriologisch onderzoek
  • Genetisch onderzoek: PST test genpolymorfisme IL-1 genen
  • Lichamelijk onderzoek (ha): diabetes, weerstand
39
Q

Benoem het tijdpad van de parodontale therapie (stappen)

A
  • Intake
  • Initiële behandeling
  • Tussentijdse evaluatie (6 weken)
  • Herbeoordeling 1 (3 maanden)
  • Chirurgie (niet altijd)
  • Nazorg (evt post-operatieve nazorg)
  • Herbeoordeling 2 (9 maanden)
40
Q

Welke manieren diagnostiek van furcatie-aandoeningen zijn er?

A
  • Furcatiesonde
  • Röntgenfoto
  • Flap-operatie (beste methode)
41
Q

Hoe wordt het genoemd als een tand zich buiten de tandenrij bevindt?

A

Ectosteem

42
Q

Bestaat een compleet gezonde situatie in de mond?

A

Nee, er zijn altijd wel Gram+ coccen en staven aanwezig in de mond. Plaque veranderd van samenstelling naarmate het langer aanwezig is in de mond, juiste balans is belangrijk en zorgt voor een zo laag mogelijke aanval op de gastheer.

43
Q

Wat verstaat men onder de gingival index?

A

Index die onderscheid maakt in de gradatie van de ontsteking van de gingiva.

44
Q

Wat is ‘Single nucleotide variation’? En waar en op welke manieren kan dit voorkomen?

A

Een fout in de promoter region of coding region
Dit kan dmv: Transitie, Deletie en Insertie

45
Q

Wat voor invloed heeft een fout in de coding region?

A

Heeft invloed op wat voor eiwit het uiteindelijk wordt = verandering eiwit

46
Q

Waar heeft een fout in de promoter region invloed op?

A

Hoe het gen zich openbaart = veranderde gen-expressie

47
Q

Wat voor gevolgen heeft een wijziging in een genen reeks (genpolymorfisme)?

A

Verzwakking van het immuunsysteem