psychologie 2 Flashcards

1
Q

wat is cognitie

A

het vermogen om kennis te verwerken door waarneming en vervolgens mentaal verwerken van de opgedane informatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wat is cognitieve ontwikkeling

A

proces waarbij de manier van denken in de loop der tijd veranderd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat is assimileren

A

informatie aan een categorie toevoegen. schema verdiepen. er is spanning als iets niet past/ geassimileerd kan worden. same schema!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat is accommodatie

A

nieuw schema nodig. change!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wat is adaptie

A

het balans herstellend proces.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

de cognitieve ontwikkeling fases volgens piaget

A
  1. de sensori motorische fase
  2. de pre-operationele fase
  3. de concreet-operationele fase.
  4. de formeel operationele fase.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wanneer heb je en verstandelijke beperking

A

als de mentale leeftijd niet matcht met de kalanderleeftijd maar lager is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wat houdt de sensori motorische fase in

A
  • 0-2 jaar
  • zintuigen en motoriek ontwikkelen steeds beter ( dus ook die hersengebieden).
  • kind krijgt een beter beeld tussen de relatie tussen hem en de omgeving.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

sensori motorische fase, voor 6 maanden oud

A

het kind is nog zeer gericht op het vervullen van eigen behoeften. reflexmatige reacties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

na 6 maanden oud, sensori motorische fase

A

er ontstaat langzaam een 8e maand: objectpermanentie ( beeld in geheugen vast kunnen houden zonder het te zien). eenkennigheid/ angst voor vreemden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

mary ainsworth over hechting

A

de eerste 6-24 maanden zijn de gevoeligste perioden voor een veilige hechting.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wat is hechting

A

een duurzame, gevoelsmatige relatie tussen het kind en een of meer specifieke personen, met wie het kind regelmatig omgaat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wat is het doel van hechten

A

veilig voelen. dit geeft zelfvertrouwen om te exploreren. hoe sensitiever en responsiever de opvoedingsstijl, hoe groter de kans op veilige gehechtheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

wat is gehechtheidsgedrag

A

elk gedrag dat zorgt dat iemand in de buurt komt/ blijft die beter kan omgaan met de nog te hoge eisen die de omstandigheden aan het kind stellen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

3 hechtingsstijlen, mary ainsworth (12-20 maanden)

A
  1. veilige gehechtheid, verlatingsangst is normaal.
  2. onveilige gehechtheid. het gevolg van consequent insensitieve opvoedingsstijl.
  3. gedesorienteerde gehechtheid. gevolg van angstaanjagende stijl, stresserend voor kind.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q
  1. pre-operationele fase, cognitieve ontwikkeling piaget
A

-2-7 jaar
- begint handelingen in gedachten uit te voeren op eenvoudig niveau ( pre-operationeel).
- ontwikkelt eenvoudig symbolisch denken (taal).
- egocentrisme.
- geen onderscheid in fantasie en realiteit.
- veel redeneringsfouten ( geen besef van verhoudingen etc).

17
Q
  1. de concrete operaties, cognitieve ontwikkeling piaget
A

-7-12 jaar.
- het kind kan zonder centratie. het let op meer dan een eigenschap.
- kan zelfstandig een beslissing nemen.
- eenvoudig combinatorisch denken is mogelijk.
-categoriseren en in volgordes denken.
- reversibel denken.

18
Q
  1. formeel operationele fase, cognitieve ontwikkeling piaget
A
  • vanaf 11/12 jaar
  • abstract/ formeel denken (-1)
  • redeneren over niet bestaande/ niet concrete dingen.
    -pre occupatie: overdreven belangstelling voor een onderwerp.
  • imaginair publiek
  • naïef idealisme.